MBB 2016/4 – Het fiscale invorderingsrecht en de bestuursrechtelijke geldschuldenregeling: tijd om van een lappendeken een harmonieuze mantel te maken? – artikel

De invoering van de bestuursrechtelijke geldschuldenregeling in titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht (de ‘Awb’) werd in fiscale kringen niet bepaald met gejuich ontvangen. Als gevolg van de invoering van deze regeling werd het fiscale recht volgens fiscalisten minder overzichtelijk, terwijl de toegevoegde waarde van de algemene regels in de geldschuldenregeling voor de fiscale praktijk niet geheel duidelijk was. Het fiscale recht werd uit een maatpak gehesen en niet eens in een confectiepak, maar in een lappendekken gehuld, zo meende Vetter. Anderzijds is vanuit het algemene bestuursrecht door Verheij kritiek geuit op het ‘fiscale separatisme’ dat door de ‘fiscale sekte’ wordt bepleit. Dit separatisme leidt tot (soms onnodige) uitzonderingen op de Awb, waardoor het recht aan overtuigingskracht en draagvlak inlevert.

Van wederzijdse liefde kan dus niet gesproken worden. De partijen zijn echter duurzaam tot elkaar veroordeeld. Hoewel het fiscale recht voor wat betreft het invorderingsrecht in de geldschuldenregeling als ‘alma mater’ van het algemeen bestuursrecht kan worden beschouwd, valt het fiscale invorderingsrecht sinds 1 juli 2009 onder het algemene bestuursrechtelijke invorderingsrecht. De Awb is verheven tot de lex generalis en de Invorderingswet 1990 (de ‘IW 1990’), de Algemene wet inzake rijksbelastingen (de ‘Awr’), de Kostenwet invorderingen rijksbelastingen 1969 (de ‘Kostenwet’) en de Leidraad Invordering 2008 (de ‘Leidraad 2008’) vormen tezamen de lex specialis van het fiscale invorderingsrecht.

Ruim zes jaar na de invoering van de vierde tranche van de Awb (en daarmee titel 4.4 Awb) is de verhouding tussen het fiscale invorderingsrecht en het bestuursrechtelijk invorderingsrecht rustig bezit. Dat wil niet zeggen dat er geen verschillen van inzicht mogelijk zijn, maar er is simpelweg weinig aanleiding tot discussie. De invoering van titel 4.4 Awb heeft namelijk geen ingrijpende veranderingen gebracht voor de fiscale invorderingspraktijk. Nu het fiscale invorderingsrecht geen invloed heeft op het bestuursrechtelijke invorderingsrecht is er vanuit het algemene bestuursrecht ook geen aandacht voor het fiscale invorderingsrecht.

Hoewel er met de invoering van de vierde tranche van de Awb dus een gemeenschappelijke juridische deler voor het fiscale invorderingsrecht en het bestuursrechtelijke invorderingsrecht is gekomen, heeft dat niet geleid tot enige kruisbestuiving tussen de rechtsgebieden, noch kan er gesproken worden van een geslaagde harmonisatie, zoals uit dit artikel zal blijken.

Een fiscale geldschuld voldoet aan de definitie van een bestuursrechtelijke geldschuld als bedoeld in artikel 4:85 Awb. Een belastingschuld betreft immers een geldschuld die voortvloeit uit een wettelijk voorschrift dat een verplichting tot betaling uitsluitend aan of door een bestuursorgaan regelt. Titel 4.4 Awb is dus van toepassing op de invordering van fiscale geldschulden. In aanvulling op de geldschuldenregeling kent het fiscale invorderingsrecht echter een groot aantal bijzonderheden. Zo kent de fiscale invordering een bijzonder rechtsmiddel (het fiscaal verzet) en heeft de fiscus een (groot) aantal bijzondere bevoegdheden die een reguliere bestuursrechtelijke geldschuldeiser niet heeft (zoals het fiscale voorrecht en het bodemrecht).

In dit artikel zal ik het fiscale invorderingsrecht en het bestuursrechtelijke invorderingsrecht met elkaar vergelijken. Het doel van deze vergelijking is primair om te ontdekken wat de stand van zaken is na de invoering van de vierde tranche van de Awb vanuit harmonisatie perspectief. In het bijzonder beantwoord ik de volgende onderzoeksvragen: moet het fiscale invorderingsrecht wel (nader) worden geharmoniseerd met de Awb? In hoeverre is het fiscale invorderingsrecht nu daadwerkelijk geharmoniseerd met de Awb? En hoe zouden de twee regelingen nog nader tot elkaar kunnen worden gebracht? Waar aanpassingen in het bestuursrechtelijke dan wel fiscaalrechtelijke invorderingsrecht voor de hand liggen vanuit harmonisatieperspectief zal ik een aanpassing voorstellen. Het is echter uitdrukkelijk niet het doel van dit artikel om te onderzoeken op welke punten het fiscale invorderingsrecht materieel aanpassing zou behoeven (bijvoorbeeld of de voorziene rechtsbescherming toereikend is). In hoofdstuk twee zal ik eerst ingaan op de verhouding tussen het fiscale recht en het bestuursrecht. Hoe verhouden deze twee rechtsgebieden zich tot elkaar? Het antwoord op deze vraag vormt de grondslag voor mijn verdere analyse in dit artikel. In hoofdstuk drie schets ik kort de werking van het algemene invorderingsrecht en het fiscale invorderingsrecht. In hoofdstuk vier analyseer ik welke afwijkingen het fiscale invorderingsrecht thans kent, bespreek ik wat de reden is voor deze geconstateerde afwijkingen in het fiscale invorderingsrecht en onderzoek ik vervolgens of de afwijking in het fiscale invorderingsrecht gerechtvaardigd is, dan wel of het niet een algemene regel zou moeten worden, dan wel of het wellicht voor de hand ligt om het fiscale invorderingsrecht aan te passen. In hoofdstuk vijf bespreek ik enkele stelselmatige afwijkingen in het fiscale invorderingsrecht waarbij ik ook deze op eenzelfde wijze analyseer. In hoofdstuk zes sluit ik af met een conclusie.