Rb. Amsterdam 25 april 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:2294 – Matigingen boetes met 5% wegens overschrijding art. 5:51 Awb

Overschrijding van de termijn van artikel 5 .51 van de Awb

11.1.In artikel 5 :51 van de Awb staat dat het bestuursorgaan beslist binnen dertien weken na de dagtekening van het rapport. Dit betreft een termijn van orde. De overschrijding van de termijn betekent niet dat de bevoegdheid tot het opleggen van de boete vervalt, maar dat termijnoverschrijding wel verdisconteerd kan worden in de hoogte van de boete. De bevoegdheid voor het opleggen van een boete vervalt op grond van artikel 5 :45 van de Awb pas na vijf jaar.9

11.2.Verweerder vindt dat er binnen de termijn van dertien weken is beslist. Verweerder stelt dat moet worden uitgegaan van de datum van ondertekening van de rapporten. Verweerder heeft daarbij gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2479. De rechtbank volgt dat standpunt niet omdat in deze uitspraak van de Afdeling – anders dan in de zaken van eiseres – de datum van ondertekening gelijk is aan de datum van het opstellen van het rapport.

11.3.De rechtbank stelt vast dat er tussen de data van de inspecties en het opstellen van de rapporten en tussen de data van de rapporten en de ondertekening ervan een geruime periode is gelegen. Zo hebben de inspecties plaatsgevonden tussen eind mei en begin juli 2021, zijn de rapporten opgesteld in juli en augustus 2021, maar heeft de ondertekening van alle rapporten pas plaatsgevonden op 27 september 2021.

11.4.De rechtbank overweegt dat onder de term “de dagtekening van het rapport”, zoals opgenomen in artikel 5 :51, eerste lid, van de Awb zowel de datum van het opmaken van het rapport, als de datum van het ondertekenen ervan kan worden verstaan. De wetsgeschiedenis spreekt over “het tijdstip waarop van de overtreding een rapport is opgemaakt”.10 Verder blijkt uit de wetsgeschiedenis dat het de bedoeling is dat er weinig tijdsverloop is tussen de constatering van de overtreding en de oplegging van de boete omdat van het opleggen van een bestuurlijke boete een afschrikwekkend effect dient uit te gaan en dit moet zorgen voor het voorkomen van herhaling. Gelet hierop vindt de rechtbank dat er voor de start van de beslistermijn moet worden uitgegaan van de datum waarop de rapporten zijn opgemaakt door de inspecteurs. Dat betekent dat de beslistermijn van dertien weken met zeven tot elf weken is overschreden. Daarmee heeft verweerder ook niet gehandeld conform het eigen beleid. In hoofdstuk 5 , alinea 1 van de beleidsregels staat namelijk dat de tijd tussen de constatering en de boete kort is, zodat snel en slagvaardig opgetreden kan worden en de boete een afschrikwekkend effect heeft ter voorkoming van herhaling.

11.5.De rechtbank ziet daarom aanleiding om de boetes te matigen met 5 % wegens het overschrijden van de beslistermijn.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RBAMS:2024:2294