Rb. Gelderland 24 maart 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:1606 – aannemelijk dat overtreding Atw uit onwetendheid is begaan. Daarna geen recidive. Beperkte draagkracht. Boete gematigd van € 10.375,- naar € 3.000,-
6.3.
Voor wat betreft de evenredigheid overweegt de rechtbank als volgt. Uit de dossierstukken en dat wat op de zitting is besproken, komt het volgende beeld van eiser naar voren. Eiser is als asielzoeker Nederland binnen gekomen. Nadat hij een asielvergunning heeft gekregen, heeft hij geprobeerd zijn weg te vinden in de Nederlandse samenleving. Vanwege zijn beperkte kennis van de Nederlandse taal en samenleving zal dat voor eiser, net als voor de meeste asielzoekers, veel moeilijker zijn geweest dan voor Nederlanders en personen die hun hele leven in Nederland gewoond hebben. Uit de dossierstukken blijkt dat eiser en zijn gezin de eerste jaren afhankelijk waren van een bijstandsuitkering. Eiser wilde zelf geld verdienen waarmee hij zijn gezin kon onderhouden zodat zij geen beroep meer hoefden te doen op de publieke middelen. Daartoe is eiser als zelfstandige aan het werk gegaan in de pakketbezorging. Natuurlijk moet eiser zich daarbij aan regels houden, en dat is op het punt van de Atw niet gebeurd. Dat ontkent hij ook niet. Aannemelijk is dat dit alleen uit onwetendheid is gebeurd. Er is geen enkele aanwijzing dat eiser bewust de regels overtrad en ook niet dat hij daarvan enig voordeel heeft gehad. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij zich na deze overtreding gerealiseerd heeft dat zijn administratie niet in orde was. Hij heeft ervoor gezorgd dat zijn administratie sindsdien keurig in orde is. Inmiddels is het ruim 3,5 jaar na de overtredingen en er is niet gebleken dat er sindsdien nog een overtreding van de Atw is geweest. De rechtbank kan begrijpen dat de gemachtigde van eiser de boete die eiser kreeg naar aanleiding van de overtredingen een “leermoment” noemt. Bovendien vindt de rechtbank van belang dat er volgens de minister weliswaar sprake was van 39 overtredingen, maar dat feitelijk beschouwd gesproken kan worden van één doorlopende overtreding.
Uit de financiële stukken die in de loop van de procedure zijn overgelegd, blijkt dat eiser in 2021 een behoorlijk goed financieel jaar heeft gehad, maar dat 2020 en 2022 financieel gezien minder goede jaren waren. Op de zitting heeft eiser medegedeeld dat het huidige jaar ook nog geen goed financieel jaar is. In de eerste twee maanden van dit jaar heeft hij nog weinig omzet gedraaid en heeft hij slechts twee facturen uitgeschreven. Eén factuur van ongeveer € 600 en één factuur van ongeveer € 1.700. Het gaat financieel nu zo slecht dat eiser overweegt te stoppen als zelfstandige en in loondienst te gaan werken.
Op de zitting is gesteld en niet betwist dat eiser sinds juni 2021 per maand een bedrag van € 150 aflost op de boete. In totaal heeft hij nu ongeveer € 3.000 van het boetebedrag voldaan.
In de stukken en ter zitting heeft de minister met name betoogd dat het volgens hem niet onmogelijk is voor eiser om de boete te betalen. De rechtbank is van oordeel dat dit een onjuiste benadering is. Het gaat niet om de vraag of het voor eiser niet onmogelijk is om de boete te betalen, maar om de vraag of, álle omstandigheden in aanmerking genomen, de boete evenredig is. Gelet op de hiervoor geschetste bijzondere omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat ook het door de minister in de brief van 22 november 2022 voorgestelde boetebedrag van € 10.375 in het geval van eiser onevenredig hoog is. Het bestreden besluit moet in zoverre worden vernietigd wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel.De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door een beslissing te nemen over de hoogte van de boete. De rechtbank acht in het geval van eiser een boete van € 3.000 evenredig. Naar het oordeel van de rechtbank heeft een boete van deze hoogte zonder meer een leedtoevoegend karakter nu het gehele gezin van eiser met name moet rondkomen van het inkomen van eiser. Deze beroepsgrond slaagt.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBGEL:2023:1606