Rb. Gelderland 8 februari 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:614 – letterlijk lezing last: overtreder heeft voldaan aan last om pand niet te laten bewonen door niet-werknemers, door de huurders in dienst te nemen.
8.1
Een toezichthouder heeft op 2 juni 2021 vastgesteld dat eiser niet aan de last heeft voldaan, omdat de bedrijfswoning aan [het adres D, nr. 1] nog steeds wordt bewoond in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft op 8 juli 2021 aan eiser medegedeeld dat een dwangsom is verbeurd.
8.2
Eiser betoogt in de aanvullende gronden dat hij heeft voldaan aan de last die in het primaire besluit is opgelegd. Hij heeft op 9 april 2021 arbeids- en huurovereenkomsten aangeleverd, om aannemelijk te maken dat de huurders die in de bedrijfswoning wonen als werknemer in dienst zijn bij het bedrijf.
8.3
De rechtbank overweegt dat aanvankelijk in de huurovereenkomst een bijzondere bepaling was opgenomen waarin werd overeengekomen dat de huurder van de bedrijfswoning zorgdraagt voor een of twee toezichthouders, om de showroom, werkplaats en auto’s op het buitenterrein te bewaken en schoon te houden. Het bedrijf heeft echter naar aanleiding van de last onder dwangsom met de huurders een arbeidsovereenkomst afgesloten voor het verrichten van werkzaamheden. Op basis van deze arbeidsovereenkomst treden de huurders op 1 maart 2021 in dienst bij het bedrijf, in de functie van toezichthouder.
8.4
Zoals onder 3. is overwogen, heeft het college in het primaire besluit een last opgelegd, die inhoudt dat eiser de verhuur van de bedrijfswoning aan mensen die niet bij het bedrijf in dienst zijn moet beëindigen en beëindigd moet houden. Zoals ter zitting is besproken, betwist het college niet dat het autobedrijf arbeidsovereenkomsten met de huurders van de bedrijfswoning heeft afgesloten en dat de huurders als medewerker bij het autobedrijf in dienst zijn getreden. De rechtbank oordeelt dat eiser voor het einde van de begunstigingstermijn aan de last heeft voldaan die in het primaire besluit is opgelegd. Dat betekent dat er geen dwangsom is verbeurd.
8.5
Ter zitting heeft het college aangegeven, dat de last in het bestreden besluit is verduidelijkt. De rechtbank volgt dit standpunt van het college niet. In het bestreden besluit is vermeld, dat de last inhoudt, dat eiser de bewoning van de bedrijfswoning aan [het adres D, nr. 1] in [plaats C] dient te beëindigen en beëindigd moet houden. De rechtbank oordeelt, dat deze lezing van de last niet juist is. In het primaire besluit is immers een last opgelegd die inhoudt dat eiser de verhuur van de bedrijfswoning aan mensen die niet bij het bedrijf in dienst zijn moet beëindigen en beëindigd moet houden. De rechtbank is van oordeel, dat de lezing die het college in het bestreden besluit geeft van de last, geen verduidelijking maar een wijziging en zelfs een (impliciete) verzwaring betekent ten opzichte van de last die is opgelegd in het primaire besluit. Uit het bestreden besluit blijkt echter dat het college het primaire besluit in stand heeft gelaten. Het primaire besluit is dus niet in het kader van de heroverweging in bezwaar herroepen of gewijzigd, nog daargelaten of een zodanige uitkomst van de heroverweging de toets in rechte zou kunnen doorstaan. De rechtbank stelt vast dat het college de last zoals die in het primaire besluit is opgelegd niet heeft gewijzigd. Aan het bestreden besluit kleeft daarom een zorgvuldigheidsgebrek.
Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBGEL:2023:614