Rb. Noord-Holland 10 maart 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:2198 – Korpschef heeft onschuldpresumptie geschonden door ervanuit te gaan dat strafbare feiten daadwerkelijk zijn gepleegd (in plaats van uit te gaan van vermoeden) bij intrekking toestemming beveiliger.

16.1 Eiser stelt dat de korpschef de onschuldpresumptie van artikel 6, tweede lid, van het EVRM heeft geschonden door zowel in het primaire als in het bestreden besluit te veronderstellen dat hij het strafbare feit heeft begaan. De korpschef heeft volgens hem daarnaast verzuimd te reageren op zijn stelling dat er ten onrechte een oordeel over zijn schuld is gegeven. Er is volgens eiser ook op dit punt sprake van een motiveringsgebrek.

16.2. De korpschef ontkent dat hij zich over de schuldvraag heeft uitgelaten. Er is volgens hem ook niet (enkel) teruggevallen op de strafrechtelijke procedure. Hij heeft toegelicht dat er bij de beoordeling van de betrouwbaarheid naar de gedraging en niet per se naar de strafwaardigheid van de gedraging wordt gekeken. Hij verwijst ter onderbouwing naar pagina drie van het primaire besluit waarin dat wordt benadrukt. Op die pagina is namelijk opgenomen dat ‘om te beoordelen of u betrouwbaar bent om als alarminstallateur werkzaam te zijn, kijken wij niet per se naar de strafwaardigheid, maar naar uw gedraging’.

De beoordeling

17. In overweging 11.1. is al overwogen dat van schending van de onschuldpresumptie sprake is als er een oordeel wordt gegeven over de schuld van iemand die verdacht wordt van het plegen van een strafbaar feit voordat de schuld van die persoon in de strafrechtelijke procedure is komen vast te staan. Naar het oordeel van de rechtbank is in onderhavige zaak hiervan sprake. Uit de hierna opgenomen citaten blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de uitlatingen van de korpschef zich niet beperkt hebben tot de vraag of er sprake is van een serieuze verdenking. Uit de gebruikte bewoordingen kan worden opgemaakt dat de korpschef ook een waardeoordeel geeft over de schuld van eiser. In het primaire besluit is gesteld dat ‘de door uw begane gedraging, namelijk het plegen van fraude in dienstverband, betreft een misdrijf en geeft er blijk van dat u rechtsregels naast zich neerlegt waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een ernstige aantasting van de rechtsorde’. Ook is overwogen dat ‘in uw geval weegt nog zwaarder dat u fraude heeft gepleegd ten tijde van uw dienstverband’ en ‘de door u begane gedraging raakt de betrouwbaarheid en integriteit van mensen die in de beveiliging werkzaam zijn of willen gaan werken als alarminstallateur’. In zowel het primaire als in het bestreden besluit is daarnaast opgenomen dat ‘u hebt de betreffende burger bovendien ernstig benadeeld’ en ‘dit alles voor uw eigen financiële gewin. Dit terwijl het bewaken van goederen en de veiligheid van personen voor een medewerker in de beveiligingsbranche juist één van de kernwaarden is. Ik verwijt dit u ten zeerste en ik acht dit een ernstige aantasting van de rechtsorde.’

De beroepsgrond slaagt.

Tussenconclusie

18. Het beroep is gelet op overweging 15 en 17 gegrond en het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd. De rechtbank zal uit het oogpunt van finale geschilbeslechting beoordelen of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten. Niet in geschil is dat de verdenking tegen eiser wegens verduistering in dienstbetrekking is geseponeerd. Het geschil gaat over de vraag of de korpschef geen dan wel een kortere terugkijktermijn had moeten aanhouden en of hij op grond van de processen-verbaal heeft kunnen concluderen dat eiser onvoldoende betrouwbaar is om als alarminstallateur werkzaam te zijn.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:3438