Rb. Noord-Holland 11 november 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:11463 – Strijd met lex certa – Binnenvaartwet bevat te vage norm – “Indien een wettelijke sanctiebevoegdheid (veel) ruimte laat voor interpretatie, wordt het voor een burger moeilijk in te schatten onder welke omstandigheden een bepaalde handeling (of nalaten) strafbaar is dan wel is toegelaten. In die situatie zal een en ander derhalve in beleidsregels nader uitgewerkt moeten worden”
15. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat verweerder zelf verwoordt dat [naam boot 1] ‘een aandeel in de voortbeweging’ had. In dat geval komt, indien wordt uitgegaan van een louter tekstuele uitleg van de definitie, de vraag op of er dan wel sprake is geweest van een ‘dient voor het voortbewegen van het samenstel’. De rechtbank acht dat van belang, omdat in de definitie van een ‘hecht samenstel’ onderscheid gemaakt wordt tussen ‘een duwstel of een gekoppeld samenstel’.
16. Het voorgaande betekent dat de rechtbank van oordeel is dat in de onderhavige situatie een louter tekstuele uitleg niet volstaat voor de beoordeling van de vraag of eiser met de samengestelde constructie een overtreding heeft begaan. De rechtbank overweegt daarbij dat het punitieve karakter van de bestuurlijke boete niet los kan worden gezien van de onderliggende gedachte dat binnenvaart op een veilige wijze dient plaats te vinden.
Alhoewel een toelichting op de regelgeving ontbreekt, zal daarin het doel van deze regelgeving zijn gelegen, alsook de reden waarom de wetgever in een punitieve sanctie heeft voorzien. In dat verband hecht de rechtbank belang aan de bevestiging ter zitting namens verweerder dat de constructie (het samenstel) waarmee werd gevaren ten tijde van de constatering als ‘veilig’ wordt beschouwd. Onder die omstandigheden, mede indachtig de eigen stelling van verweerder dat [naam boot 1] een ‘aandeel in de voortbeweging’ had, is het lastig te volgen waarom verweerder vervolgens stelt dat de rol van [naam boot 2] in het samenstel niet relevant zou zijn en buiten beschouwing is gelaten.
Daarmee komt de vraag op of de gestelde norm voldoende duidelijk is.
17. Boeteoplegging is een definitieve sanctie en dat brengt met zich dat aan de aard en inhoud van de daaraan ten grondslag liggende voorschriften de eis mag worden gesteld dat voldoende concreet is welke overtreding wordt begaan. De discussie tussen partijen raakt daarmee de vraag of het lex certa-beginsel, onderdeel van het legaliteitsbeginsel waar eiser een beroep op heeft gedaan, en daarmee de rechtszekerheid in de onderhavige zaak in de weg staan aan het opleggen van de boete.
18. Het materiële legaliteitsbeginsel, en daarmee ook het lex certa-beginsel, geldt voor bestuurlijke strafbepalingen, zoals blijkt uit de codificatie van het legaliteitsbeginsel in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het lex certa-beginsel brengt, in het kader van de oplegging van sancties, onder meer mee dat voor de burger vooraf voldoende duidelijk, voorzienbaar en kenbaar moet zijn welke gedragingen strafbaar zijn en welke sanctie opgelegd kan worden. Het beginsel speelt ook een rol waar het gaat om de uitleg van bepaalde begrippen, zoals in het onderhavige geval aan de orde is. De vraag of de toepassing van een wettelijk voorschrift zich verdraagt met het lex certa-beginsel dient mede te worden bezien in het licht van wat de bedoeling van de wetgever met het wettelijk voorschrift is geweest.
19. De rechtbank is zich ervan bewust dat de wetgever bij het formuleren van verboden gedragingen gebruik maakt van algemene termen, soms met gebruikmaking van een zekere vaagheid, om te voorkomen dat gedragingen die strafwaardig zijn buiten het bereik van die omschrijving vallen. Het is ook vaste rechtspraak1 dat die vaagheid onvermijdelijk kan zijn, omdat niet altijd te voorzien is op welke wijze de te beschermen belangen in de toekomst zullen worden geschonden en omdat, indien dit wel is te voorzien, de omschrijvingen van verboden gedragingen anders te verfijnd worden met als gevolg dat de overzichtelijkheid wegvalt en daarmee het belang van de algemene duidelijkheid van wetgeving schade lijdt. In beginsel kan gehandhaafd worden op basis van vage normen, maar de normadressant moet wel uit de norm kunnen afleiden welk gedrag concreet wel en niet is toegestaan. Indien niet uit de norm kan worden afgeleid welk handelen of nalaten tot overschrijding van de norm zou leiden, is aldus aan de voorzienbaarheidseis niet voldaan. Daarbij wordt meegenomen dat van professionele partijen extra inspanning mag worden verwacht om zich te verdiepen in de op hen rustende uit de wet volgende verplichtingen en daartoe zo nodig deskundige bijstand in te schakelen of om opheldering te verzoeken.
20. Indien een wettelijke sanctiebevoegdheid (veel) ruimte laat voor interpretatie, wordt het voor een burger moeilijk in te schatten onder welke omstandigheden een bepaalde handeling (of nalaten) strafbaar is dan wel is toegelaten. In die situatie zal een en ander derhalve in beleidsregels nader uitgewerkt moeten worden. Dit laatste heeft verweerder nagelaten, terwijl wel eerder bij verweerder de noodzaak is gevoeld om vanuit een werkgroep tot advisering van de toezichthouders ten aanzien van constructies als de onderhavige te komen. Dat roept de vraag op waarom dit advies vervolgens niet kenbaar is gemaakt aan de normadressanten, bijvoorbeeld door het in een beleidsregel neer te leggen. Aldus zou het voor partijen zoals eiser duidelijk zijn geweest dat er sprake was van een overtreding.
20. Zoals hiervoor al is overwogen, staat tussen partijen niet ter discussie dat een samenstel als de onderhavige in de praktijk niet ongebruikelijk is en als veilig wordt beschouwd. Daarmee is het belang gegeven dat de aard en inhoud van de toepasselijke voorschriften omtrent het varen in een samenstel voldoende concreet en op de praktijk gericht moeten zijn, zodat de normadressanten in staat zijn om hun gedrag daarop af te stemmen. In het onderhavige geval is daarvan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Terwijl duidelijk is dat [naam boot 1] ‘een aandeel’ in de voortbeweging had en [naam boot 2] de gezaghebbende boot was en daarmee verantwoordelijk was (‘diende’) voor de voortbeweging van het samenstel, wordt de rol van [naam boot 2] vervolgens wel buiten beschouwing gelaten. Aldus wordt naar het oordeel van de rechtbank niet alleen onvoldoende rekening gehouden met het doel van de onderhavige regelgeving, maar ook is het voor de normadressanten onvoldoende duidelijk of de in regelgeving neergelegde definities desalniettemin betrekking hebben op dit samenstel welke gesanctioneerd wordt.
De conclusie is dat in dit geval te veel onduidelijkheid bestaat over de vraag of hier wel sprake is geweest van een overtreding als bedoeld in artikel 22 van de Bvw. Het onder die omstandigheden toch opleggen van een punitieve sanctie acht de rechtbank in strijd met de rechtszekerheid.
20. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit waarbij de boete is opgelegd niet in stand kan blijven en zal worden vernietigd wegens strijd met de rechtszekerheid. Op grond van artikel 8:72a van de Awb bepaalt de rechtbank dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RBNHO:2024:11463