Rb. Noord-Holland, 7 oktober 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:7913 – sluiting inrichting wegens heling dient in dit geval geen legitiem doel (meer)

7. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de door verweerder gegeven motivering onvoldoende om thans nog als grondslag voor de sluiting voor de duur van 3 maanden te kunnen dienen. De voorzieningenrechter heeft hierbij het volgende in aanmerking genomen.

7.1. Vast staat dat de officier van justitie de op de controle van 15 januari 2020 gebaseerde verdenking van (gewoonte)heling door (de bestuurder van) verzoekster op 28 februari 2020 heeft geseponeerd vanwege gebrek aan bewijs. Er kan verzoekster in verband met de aangetroffen, van misdrijf afkomstige zaken, dus geen (strafrechtelijk) verwijt gemaakt worden, maar hooguit het beperkte verwijt dat zij – niet verwijtbaar – niet goed heeft opgelet bij het innemen van (enkele) zaken waarvan de herkomst dubieus blijkt. Daarbij komt dat, zoals onweersproken is gebleven, de aanwezigheid van zaken die gelinkt kunnen worden aan een misdrijf zich beperkte tot (onder)delen van autowrakken terwijl inname van autowrakken en auto-onderdelen slechts een ondergeschikt onderdeel van de totale bedrijfsvoering van verzoekster uitmaakte. Tevens staat vast dat inmiddels al bijna 9 maanden zijn verstreken sinds de constatering van de aanwezigheid van de van misdrijf afkomstige zaken, terwijl verzoekster onbestreden heeft gesteld dat er na de controle geen overtredingen meer hebben kunnen plaatsvinden omdat zij die ondergeschikte inname van (onderdelen van) autowrakken direct na de controle heeft gestopt.

7.2 Het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, roept de vraag op welk legitiem doel nu nog wordt gediend met sluiting van de inrichting. Van de veronderstelde loop en het gevaar voor herhaling van de overtreding en het daarmee gepaard gaande veronderstelde gevaar voor de openbare orde is, naar het zich laat aanzien, al maanden geen sprake meer.

Dan resteert slechts het door verweerder genoemde preventieve signaal dat uitgaat van de sluiting. Dat van sluiting een zekere preventieve werking uitgaat zal zo zijn, maar dat is in dit geval, mede gelet op de beperkte verwijtbaarheid van verzoekster, op zichzelf onvoldoende om thans nog een zo ver strekkende maatregel als sluiting van de inrichting voor de duur van drie maanden te rechtvaardigen. Bovendien heeft de sluiting, zo is onbestreden, grote (financiële) gevolgen voor verzoekster.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNHO:2020:7913