Rb. Rotterdam 10 april 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:4735 – AFM boete van 1 mio gematigd naar 100.000,- omdat sprake was van een kleine fout zonder opzet. Rechtbank signaleert ‘nieuwe’ eenduidige lijn matiging redelijke termijn.
Evenredigheid
17. De rechtbank is van oordeel dat de AFM in het bestreden besluit noch ter zitting voldoende heeft gemotiveerd dat de hoogte van de uiteindelijk opgelegde boete in een redelijke verhouding staat tot de aard en de ernst van de overtreding. Dat [de instelling] een fout heeft gemaakt staat vast, maar deze fout is naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig ernstig dat deze de door de AFM opgelegde boete rechtvaardigt. Volgens de AFM mocht zowel gebruik worden gemaakt van een aangepaste versie van de draft XML-template als van de definitieve versie die van de website kon worden gedownload. [de instelling] heeft voorafgaand aan de invoering op 23 september 2019 aanpassingen doorgevoerd aan de draft versie, maar niet opgemerkt dat zij het woord ‘draft’ in veld 489 heeft laten staan. De rechtbank acht van belang dat uit het dossier duidelijk naar voren komt dat de wil om transacties (op de juiste wijze) te melden aanwezig was bij [de instelling] . Gedurende de overtredingsperiode heeft zij de transacties dagelijks gemeld, maar door een kleine fout in de template is dit niet goed gegaan. Er zijn geen aanwijzingen voor opzet aanwezig. Dit blijkt ook uit het gegeven dat [de instelling] na de invoering van het NTRS in de periode dat in de testomgeving met een draft XML-template moest worden gewerkt, voor zover bekend steeds alle transacties op de voorgeschreven wijze heeft gemeld en daarbij geen problemen zijn geconstateerd door de AFM. De AFM heeft [de instelling] kunnen verwijten dat zij de fout niet eerder heeft hersteld (mede omdat zij haar detectiesysteem (nog) niet op orde had), maar de hoogte van de opgelegde boete acht de rechtbank gelet op alle feiten en omstandigheden niet proportioneel. Er lijkt eerder sprake te zijn van een kinderziekte die verholpen moest worden bij invoering van een nieuw systeem. Van belang is dat [de instelling] zodra zij op de fout gewezen was het probleem zeer snel heeft opgelost en de transacties alsnog dezelfde dag heeft gemeld. Gelet op de hiervoor genoemde bijzondere omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding de boete vanwege verminderde ernst en gelet op de algemene evenredigheid te matigen tot € 100.000,-. Voor een verdergaande matiging ziet de rechtbank geen reden. In de loop der jaren is [de instelling] twee keer gewaarschuwd en ook een keer beboet voor vergelijkbare tekortkomingen. Desondanks heeft zij opnieuw een fout gemaakt. Daar komt nog bij dat [de instelling] haar systemen blijkbaar niet zodanig heeft ingericht dat foutmeldingen van de AFM werden gesignaleerd en daarnaar werd gehandeld. [de instelling] heeft voor dit laatste ook geen verklaring gegeven.
[…]
Redelijke termijn
19. Eiseres heeft ter zitting betoogd dat de redelijke termijn is overschreden en vraagt de rechtbank daaraan gevolgen te verbinden. Eiseres heeft erop gewezen dat de rechtbank in een aantal uitspraken de eerder door haar gehanteerde maximale matiging met € 2.500,- heeft losgelaten. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dat volgens eiseres gedaan, bijvoorbeeld in haar uitspraak van 8 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:913).
20. De AFM heeft erop gewezen dat het CBb als hoogste bestuursrechter in dit soort zaken gevolgd moet worden. Het CBb hanteert volgens de AFM bij overschrijding van de redelijke termijn een maximale matiging van € 10.000,- bij hoge boetes.
21. Volgens vaste rechtspraak geldt bij punitieve sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, de rechtbank niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen uitspraak doet. Overschrijding van de redelijke termijn behoort in beginsel te leiden tot verlaging van de boete, mede afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden.
22. Hoofdregel is dat de redelijke termijn gaat lopen op het moment dat het bestuursorgaan jegens de beboete een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd. In de regel is dit moment de datum van het voornemen tot boeteoplegging, in dit geval 23 februari 2021 (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het CBb van 4 april 2023, ECLI:NL:CBB:2023:172). Gesteld noch gebleken is dat er reden is om in dit geval van die hoofdregel af te wijken. Evenmin is sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen uitspraak had moeten doen. Dit betekent dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden.
23. De rechtbank heeft vastgesteld dat in de bestuursrechtspraak (en ook door deze rechtbank zelf) niet eenduidig wordt omgegaan met het matigen van bestuurlijke boetes bij overschrijding van de redelijke termijn. Soms wordt bijvoorbeeld een maximale matiging gehanteerd, maar soms ook niet. In het financieel en economisch bestuursrecht, waar in het algemeen hogere boetes aan de orde zijn, hanteert deze rechtbank voortaan onderstaande uitgangspunten bij overschrijding van de redelijke termijn, met dien verstande dat nieuwe rechtspraak van de hogerberoepsrechters en andere ontwikkelingen aanleiding kunnen zijn om deze uitgangspunten bij te stellen.
termijnoverschrijding | matiging boete | maximale matiging |
tot 6 maanden | 5% | € 25.000,- |
6 tot 12 maanden | 10% | € 50.000,- |
12 tot 18 maanden | 15% | € 75.000,- |
18 tot 24 maanden | 20% | € 100.000,- |
meer dan 24 maanden | naar bevind van zaken | naar bevind van zaken |
24. In dit geval acht de rechtbank, zoals hiervoor is overwogen, een boete van € 100.000,- passend en geboden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn met meer dan 12 maanden (maar minder dan 18 maanden) wordt deze boete met 15% gematigd, tot € 85.000,-. De rechtbank ziet geen bijzondere omstandigheden die tot een andere matiging moeten leiden.
24. Voor de toerekening van de termijnoverschrijding aan de bestuurlijke of de rechterlijke fase geldt dat de bestuurlijke fase onredelijk lang heeft geduurd als deze de duur van een jaar overschrijdt. Hetzelfde geldt voor de rechterlijke fase. Het bestreden besluit is genomen op 8 december 2021. Daarmee is in de bestuurlijke fase geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De overschrijding is volledig aan de rechtbank toe te rekenen. Daarom moeten de proceskosten wat betreft het beroep op overschrijding van de redelijke termijn worden vergoed door de Staat der Nederlanden, de minister van Justitie en Veiligheid.