Rb. Rotterdam 13 juni 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:4950 – Bij wet (AMvB) vastgestelde boete gematigd. Rechtbank kan zich niet vinden in berekeningsmethodiek recidive boete.

6.6.

De rechtbank vindt het op zichzelf niet onevenredig dat in deze zaken het standaardboetebedrag vanwege recidive wordt verhoogd. Ook de daarbij gehanteerde termijn van vijf jaar vindt de rechtbank niet onredelijk. De wetgever ziet recidive als een strafverzwarende omstandigheid en heeft er daarom nadrukkelijk voor gekozen om herhaling van een overtreding zwaarder te beboeten door het op te leggen bedrag te verhogen. Het doel van de boete is immers ook het voorkomen dat eiseres opnieuw een overtreding begaat (speciale preventie). Dat het voor eiseres onmogelijk zou zijn om verhoging van de boetes te voorkomen, vindt de rechtbank niet aannemelijk. Daarbij is van belang dat de Europese wetgever ervan uitgaat dat exploitanten, zoals eiseres, aan de voorschriften in Verordening 142/2011 en Verordening 1069/2009 voldoen (en kunnen voldoen) en geen enkele overtreding begaan. Bovendien wordt een boete vanwege recidive alleen verhoogd als het gaat om eenzelfde overtreding, in dit geval het niet gebruikmaken van afgesloten recipiënten bij de opslag van dierlijke bijproducten. Niet is gebleken dat eiseres die overtreding in haar bedrijfsproces niet kan voorkomen, onder meer door alertheid en zorgvuldigheid bij het afdekken van de recipiënten en controles daarop. Dat volgens het interventiebeleid van verweerder bij dit type overtreding (categorie C) het gevaar voor de dier- of volksgezondheid als minder ernstig wordt ingeschat (minder ernstig dan bij categorie B) maakt ook niet dat verweerder in het algemeen bij deze overtreding de recidivebepaling niet zou mogen toepassen. Ook bij herhaalde overtreding in categorie C volgt immers een boete waarop de recidivebepaling van artikel 2.5 van het Besluit handhaving van toepassing is. Bovendien is bij de bepaling van de hoogte van de boete in de bijlage van de Regeling handhaving al rekening gehouden met de ernst van deze overtreding in het algemeen en is deze ook als voldoende ernstig ingeschat om deze in te delen in boetecategorie 3. Dat in de recidiveregeling geen onderscheid wordt gemaakt tussen bedrijven waar wel en waar geen permanent toezicht plaatsvindt vindt de rechtbank op zichzelf ook niet onevenredig. Niet is gebleken dat de frequentie van het toezicht bij eiseres hoger is dan bij andere vergelijkbare bedrijven8. Bovendien houdt verweerder in zijn algemeen en specifiek interventiebeleid wel rekening met de situatie van frequent / permanent toezicht; zo geldt dan bijvoorbeeld dat er eerst nog (een extra keer) moet worden gewaarschuwd voordat een boete mag worden opgelegd.

6.7.

De wetgever heeft geen maximum vastgesteld voor verhoging van de boetes vanwege recidive. Dat neemt niet weg dat bij de onder 6.5 genoemde evenredigheidstoets op een gegeven moment de conclusie kan zijn dat een boete na veelvuldige verhoging niet meer redelijk is te achten gelet op de aard, ernst en omstandigheden van het geval. Ook verweerder erkent dit en hanteert intern het beleid dat het standaardboetebedrag bij categorie 3 zaken maximaal zeven keer wordt verhoogd. Dat maximum doet volgens verweerder recht aan de ernst van dit type overtredingen terwijl het nog een voldoende afschrikwekkend effect heeft in het kader van de speciale preventie. Op zichzelf vindt de rechtbank die maximering niet onredelijk. Echter, toepassing van de recidivebepaling leidt naar het oordeel van de rechtbank in dit geval tot een onevenredige uitkomst, gelet op de ernst van de overtreding in deze zaak. Niet in geschil is dat het risico van deze overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid en het milieu gering was. Verweerder heeft om die reden ook het standaardboetebedrag gehalveerd met toepassing van artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving. Bij een eerste overtreding zou die halvering hebben geleid tot een boete van € 1.250,- in plaats van het standaardboetebedrag van € 2.500,-. In dit geval heeft verweerder het standaardboetebedrag ook gehalveerd maar komt verweerder met toepassing van de recidiveregeling uit op een boete van € 16.250,-. Dat is een zeer gering verschil ten opzichte van de boete die bij deze recidive zou zijn opgelegd als de risico’s voor de volks- en diergezondheid niet gering waren, namelijk € 17.500,-. Dat geringe verschil is niet redelijk. De rechtbank vindt de boete van € 16.250,- daarom, gelet op de vaststaande geringe ernst van de overtreding in dit geval, onevenredig hoog. De rechtbank vindt in dit geval een boete van € 8.750,- wel evenredig. Daarbij gaat de rechtbank uit van de door verweerder toegepaste halvering van het standaardboetebedrag vanwege de geringe ernst in dit geval en vermenigvuldigt zij dat zeven keer om recht te doen aan het feit dat sprake is van veelvuldige recidive, wat in normale omstandigheden tot een verzevenvoudiging van het standaardboetebedrag zou leiden.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBROT:2023:4950