Rb. Rotterdam 14 augustus 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:7380 – boetematiging ivm onterechte aanwijzing waardoor overtreder onterecht kosten heeft gemaakt.

Evenredigheid van de boetes

40. Eiseres meent dat de hoogte van de boetes niet evenredig is. De tegenworpen overtredingen en het aantal onderliggende dossiers zijn in het gewijzigde besluit (bestreden besluit 2) zodanig verminderd dat dit moet resulteren in een veel grotere matiging van de boetes. Zij doelt dan met name op de PEP-boete.

41. Zoals het CBb heeft overwogen in zijn uitspraak van 2 november 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:967) toetst de rechter zonder terughoudendheid of de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten (artikel 5:46, tweede lid, van de Awb) en aldus een evenredige sanctie vormt. Daarbij moet zo nodig rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Ook de draagkracht van de overtreder kan een in aanmerking te nemen omstandigheid zijn. Het CBb gebruikt als criterium of de bestuurlijke boete “passend en geboden is”. Een afzonderlijke evenredigheidstoetsing op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb voegt daaraan naar het oordeel van het CBb niets toe.

42. Uit wat de rechtbank heeft geconcludeerd in overwegingen 25 en 29 volgt dat DNB twee dossiers ([cliëntdossier 15] en [cliëntdossier 13]) ten onrechte aan de overtreding van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wwft ten grondslag heeft gelegd.

Daarnaast heeft DNB oorspronkelijk acht PEP-dossiers met elk drie overtredingen aan eiseres tegengeworpen, terwijl zij uiteindelijk in bestreden besluit 2 drie PEP-dossiers met twee overtredingen per dossier heeft tegengeworpen. Daarbij is de PEP-boete met
€ 100.000,- verminderd tot € 275.000,-. In bestreden besluit 2 noch ter zitting heeft DNB voldoende gemotiveerd toegelicht dat de aard en de ernst van de overgebleven overtredingen in redelijke verhouding staan tot de hoogte van de uiteindelijk opgelegde PEP-boete, mede bezien in het licht van de hoogte van de eerder opgelegde boete en het aantal toen aan eiseres verweten overtredingen. Zoals het CBb heeft overwogen in zijn uitspraak van 4 april 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:172) ligt het, wanneer het aantal overtredingen vermindert, in de rede dat de boete lager uitvalt. Die hoofdregel kent weliswaar uitzonderingen, zoals het schrappen van een overtreding waarvan de ernst sterk achter blijft bij de andere of een enkele overtreding uit een groot aantal, maar gesteld noch gebleken is dat zich hier een dergelijke uitzondering voordoet. Daarbij komt nog dat DNB de andere boete zeer fors (met 80%) heeft gematigd ten opzichte van de aanvankelijk opgelegde boete en niet duidelijk heeft toegelicht waarom de PEP-boete veel minder sterk is gematigd.

Het argument van DNB dat zij voor iedere individuele overtreding een boete ter hoogte van het basisbedrag had kunnen opleggen, zodat eiseres met de bij bestreden besluit 2 opgelegde boetes allerminst tekort is gedaan, gaat niet op. DNB heeft er zelf voor gekozen om niet iedere overtreding afzonderlijk te beboeten met een boete ter hoogte van het basisbedrag en dat zou ook niet evenredig zijn geweest.

43. DNB heeft de hoogte van de boetes gebaseerd op het Algemeen boetetoemetingsbeleid DNB (Stcrt. 2020, 63846). Het basisbedrag van € 500.000,- voor de boete voor overtreding van artikel 3, tweede lid, van de Wwft heeft DNB met 80% gematigd tot € 100.000,- vanwege de bijzondere omstandigheden dat meerdere onderliggende omstandigheden zijn herroepen in een relatief laat stadium van de procedure. Deze boete verlaagt de rechtbank verder met 2 maal € 10.000,-, omdat zij de gestelde overtreding in de dossiers [cliëntdossier 15] en [cliëntdossier 13] niet bewezen acht. Dit leidt tot een boete van € 80.000,-.

Gelet op de hierboven genoemde bijzondere omstandigheden had DNB de PEP-boete eveneens met 80% moeten matigen ten opzichte van het basisbedrag van € 500.000,-, dus tot € 100.000,-.

Validatie

44. Eiseres meent dat DNB bij de beboeting rekening had moeten houden met de kosten die zij heeft moeten maken voor de in de aanwijzing ten onrechte opgenomen verplichting om een externe validatie te laten plaatsvinden.

45. De rechtbank ziet geen aanleiding om de totale kosten van de validatie, een bedrag van € 290.400,-, op de boete in mindering te brengen, nu deze kosten niet in de procedure van de boeteoplegging zijn gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat tussen de aanwijzing en de onderhavige boetes, mede gelet op bestreden besluit 2, wel de nodige samenhang bestaat, zodat er aanleiding bestaat de boetes elk met 25% te matigen vanwege de ten onrechte voorgeschreven validatie en kosten die voor eiseres uit het instellen van de validatie zijn voortgevloeid. Dit betekent dat de boete wegens overtreding van artikel 3, tweede lid, van de Wwft wordt gematigd tot € 60.000,- en de PEP-boete tot € 75.000,-.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBROT:2023:7380