Rb. Rotterdam 2 oktober 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:7695 – tijdsverloop tussen overtreding en boeterapport heeft eiser belet in verdediging, vernietiging boete.
4.2. De rechtbank stelt voorop dat titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen verplichting bevat om de betrokkene in de gelegenheid te stellen tot het ter plekke doen uitvoeren van een contra-expertise (zie bijvoorbeeld de uitspraken van het CBb van
17 juni 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:222) en 20 juli 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:281)). De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder in dit concrete geval eiseres ten onrechte de mogelijkheid heeft onthouden om een tegenonderzoek te verrichten. Zij overweegt daartoe dat eiseres, anders dan de situatie in voormelde uitspraken van het CBb, niet eerder dan met het voornemen van 3 mei 2018 door verweerder van de bevindingen zoals weergegeven in het rapport van bevindingen op de hoogte is gesteld, terwijl dat rapport reeds op
1 december 2017 was opgesteld. Eiseres heeft in haar zienswijze hierover geklaagd. In de besluitvorming en ook ter zitting heeft verweerder geen enkele objectieve reden kunnen geven waarom het zo lang heeft moeten duren voordat het voornemen aan eiseres bekend is gemaakt. Verweerders betoog dat de overtreding bij eiseres bekend kon zijn, omdat de aanzegging van het rapport van bevindingen is gedaan aan de bedrijfsleider van het slachthuis [Naam] en er in de praktijk tussen [Naam] en eiseres contact is, acht de rechtbank onvoldoende voor een andersluidend oordeel. Verweerder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er in de praktijk contact is tussen beide ondernemingen en dat dat in deze concrete situatie ook zo was. Dat verweerder bij eiseres het chauffeursdiploma (ccv) heeft opgevraagd en dat dit niet zonder reden gebeurt, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, acht de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat het voor eiseres duidelijk had moeten zijn dat haar iets werd verweten. Verder overweegt de rechtbank dat de twee bij het rapport van bevindingen gevoegde foto’s zodanig zijn dat deze in redelijkheid niet zijn te beoordelen door een deskundige, zodat eiseres ook op die manier onvoldoende mogelijkheden heeft gehad om het door verweerder ter vaststelling van de overtreding gebruikte bewijs te toetsen en tegen te spreken.
ECLI:NL:RBROT:2019:7695, Rechtbank Rotterdam, ROT – 18_5326 (rechtspraak.nl)