Rb. Rotterdam 27 februari 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:1584 – E-mail met oordeel dat sprake is van overtreding is geen besluit. Uitlokken handhavingsbesluit niet onevenredig bezwarend.

De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

4. De beroepsgrond dat de e-mail van 23 december 2020 als besluit is aan te merken slaagt niet. In deze mail heeft verweerder eiseres erop gewezen dat de betreffende sesamzaad en de producten die daarmee gemaakt zijn uit de handel gehaald dienen te worden omdat sprake was van een afwijkend analyseresultaat van 2,7 mg/kg. Dit is een verplichting die rechtstreeks voortvloeit uit artikel 19, eerste lid, van Verordening (EG) 178/2002. Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 23 augustus 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BX6798, brengt het enkel attenderen op een dergelijke verplichting geen wijziging in de rechtspositie van een belanghebbende met zich. Daarmee is de e-mail niet op rechtsgevolg gericht en dus niet als besluit aan te merken. Dat in de bewuste e-mail artikel 19 van de Verordening niet met zoveel worden wordt genoemd, laat het vorenstaande onverlet omdat dit niet afdoet aan de toepasselijkheid van dat artikel en eiseres geacht wordt op de hoogte te zijn van de hieruit voor haar voortvloeiende verplichtingen.

5.1

Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de e-mail van 23 december 2020 is te kwalificeren als een bestuurlijk rechtsoordeel. De beroepsgrond dat dit oordeel gelijkgesteld dient te worden met een besluit slaagt niet.

5.2

Volgens vaste rechtspraak(zoals de uitspraak van het CBb van 17 januari 2018, ECLI:NL:CBB:2018:5) kan het geven van een als zelfstandig en definitief bedoeld rechtsoordeel omtrent de toepasselijkheid van een wettelijke bepaling in de gegeven situatie ten aanzien waarvan een bestuursorgaan de bevoegdheid heeft, in zeer bijzondere gevallen worden aangemerkt als het verrichten van een op zichzelf staande publiekrechtelijke rechtshandeling, die bij de naar de materie bevoegde bestuursrechter kan worden aangevochten. Hiervoor bestaat slechts grond in gevallen waarin niet kan worden geoordeeld dat het rechtsoordeel vooruitloopt op een ten aanzien van betrokkene te verwachten of door hem uit te lokken besluit tot toepassing van de wettelijke regeling, waartegen in rechte kan worden opgekomen zonder dat sprake is van een voor betrokkene onevenredig belastende weg naar de rechter.

5.3

Een dergelijk bijzonder geval als bedoeld in deze rechtspraak doet zich niet voor. In dit geval is juist sprake van een situatie waarin het rechtsoordeel wél vooruitloopt op een ten aanzien van eiseres te verwachten besluit tot toepassing van de wettelijke regeling. Immers, indien eiseres de partij sesamzaad niet zelf zou hebben teruggeroepen lag het in de lijn der verwachting dat verweerder handhavend tegen haar zou hebben opgetreden. Tegen een dergelijk handhavend optreden zou eiseres dan in rechte kunnen opkomen.

5.4

Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het uitlokken van een handhavingsbesluit voor haar onevenredig belastend is. De door haar genoemde mogelijke gevolgen die het uitlokken van een handhavingsbesluit kan hebben, namelijk dat zij dan een bestuurlijke boete riskeert en er voor haar reputatie- en imagoschade kan ontstaan zijn daarvoor onvoldoende. De enkele omstandigheid dat bij overtreding van de geldende regelgeving een bestuurlijke boete aan appellante kan worden opgelegd maakt het uitlokken van een handhavingsbesluit nog niet onredelijk bezwarend (vergelijk de uitspraak van het CBb van 15 november 2022, ECLI:NL:CBB:2022:754). Dat eiseres eventueel een omzetgerelateerde boete opgelegd zou kunnen worden maakt dit niet anders. Dit geldt namelijk voor elke bestuurlijke boete die aan een rechtspersoon kan worden opgelegd op grond van dit type overtreding. Dit is daarom geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan het hier ter discussie staande bestuurlijk rechtsoordeel met een appellabel besluit moet worden gelijkgesteld. Hetgeen eiseres onder verwijzing naar de uitspraak van het CBb van 1 juni 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:515) heeft aangevoerd over eventuele verhogingen van boeten op grond van recidive en over het interventiebeleid van de NVWA leidt niet tot een andere beoordeling. Anders dan in de door haar aangehaalde uitspraak was eiseres in de gelegenheid tegen eventueel sanctionerend optreden van verweerder direct rechtsmiddelen aan te wenden zodat zij niet wordt belemmerd om de rechtmatigheid van de vaststelling van de overtreding effectief te bestrijden. Van een situatie waarin eiseres zich door het uitlokken van een handhavingsbesluit blootstelt aan steeds zwaardere sancties of interventies zonder dat zij de afzonderlijke overtredingen die leiden tot deze verzwaring effectief kan bestrijden, is dus geen sprake.

6. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de e-mail van 23 december 2020 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en daarmee ook niet kan worden gelijkgesteld. Daartegen stond voor eiseres dan ook geen rechtsbescherming bij de bestuursrechter open. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBROT:2023:1584