ABRvS 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1970 – artikel 5:4 en 5:9 Awb zijn van toepassing op herstelsancties

Print deze pagina

4.2.    Het in artikel 5:4 van de Awb neergelegde legaliteitsbeginsel houdt onder meer in dat tegen een gedraging alleen handhavend kan worden opgetreden indien deze vooraf bij wettelijk voorschrift als verboden gedraging is omschreven. Hierbij geldt dat de verboden gedraging nauwkeurig, duidelijk en ondubbelzinnig geformuleerd moet zijn. De rechtbank heeft overwogen dat artikel 5:4, tweede lid, van de Awb geen betrekking heeft op herstelsancties als de aan [appellante] opgelegde last onder dwangsom en voldoende duidelijk is welk overtreding ongedaan dient te worden gemaakt.

De rechtbank is wat betreft artikel 5:4, tweede lid, van de Awb ten onrechte tot dit oordeel gekomen. De Afdeling verwijst hiertoe naar haar uitspraak van 27 december 2017, onder 5.2 ECLI:NL:RVS:2017:3571, waar is overwogen dat artikel 5:4, tweede lid, van de Awb ook van toepassing is op herstelsancties.

De Afdeling begrijpt het betoog van [appellante] aldus, dat zij aanvoert dat het college in strijd met artikel 5:9, onder a, van de Awb heeft gehandeld door in de besluiten van onderscheidenlijk 29 mei 2018 en 11 juni 2019 niet te vermelden in strijd met welke planregel uit het bestemmingsplan zou zijn gehandeld.

In de besluiten van onderscheidenlijk 29 mei 2018 en 11 juni 2019 is vermeld dat de boerderij in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt als woning en daarom wordt gehandeld in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Artikel 6, lid 6.1, van de planregels is niet vermeld in deze besluiten. De rechtbank had daarom tot de conclusie moeten komen dat in zoverre sprake is van strijd met artikel 5:9, onder a, van de Awb.

4.3.    Uit zowel het bezwaarschrift, de beslissing op bezwaar als het beroepschrift bij de rechtbank blijkt op zich dat duidelijk is dat de last onder dwangsom betrekking heeft op wonen in strijd met de bestemmingsregeling voor het perceel van [appellante]. [appellante] kon uit de besluiten van 29 mei 2018 en 11 juni 2019 duidelijk opmaken dat, wilde zij aan de last voldoen, zij het gebruik van de boerderij als woning diende te staken en gestaakt te houden.

4.4.    Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat [appellante] niet is geschaad door het onjuiste standpunt over de toepasselijkheid van het legaliteitsbeginsel en het in strijd met artikel 5.9, onder a, van de Awb niet noemen van de volgens het college overtreden planregel. De Afdeling zal de gebreken dan ook passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.

Het betoog is terecht voorgedragen, maar leidt niet tot vernietiging van het bestreden besluit.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@122128/201906822-1-r1/

Print deze pagina