ABRvS 26 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1112 – Boete gematigd met 25%: inspanning om nieuwe overtreding in de toekomst te voorkomen rechtvaardigt matiging.

Print deze pagina

Evenredigheidstoets en inspanningen achteraf

6.4.    De staatssecretaris is bevoegd een boete op te leggen bij overtreding van artikel 7.4, derde en vierde lid, in samenhang gelezen met artikel 3.17 van het Arbobesluit. De staatssecretaris moet bij het toepassen van deze bevoegdheid de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet het bestuursorgaan rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Dit is geregeld in artikel 5:46, tweede lid, van de Awb. De staatssecretaris kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid toepassen over het wel of niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook als de rechter het beleid niet onredelijk heeft bevonden, moet de staatssecretaris bij de toepassing daarvan in een individueel geval beoordelen of die toepassing in overeenstemming is met de hiervoor bedoelde wettelijke eisen aan de uitoefening van de boetebevoegdheid. Steeds moet de boete, zo nodig in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zo worden vastgesteld dat deze evenredig is. De rechter toetst het besluit van het bestuursorgaan zonder terughoudendheid.

6.5.    Dit betekent, anders dan de staatssecretaris betoogt, dat ook het gedeeltelijk voldoen aan een matigingsgrond op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb kan leiden tot matiging van de boete. Ook inspanningen die zijn verricht na de overtreding, ter voorkoming van verdere overtredingen, kunnen van betekenis zijn voor de beoordeling of de opgelegde boete evenredig is, zie de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:369. Inspanningen achteraf kunnen alleen tot matiging leiden als deze adequaat zijn en uit eigen beweging en zo snel mogelijk zijn verricht.

6.6.    [appellante sub 2] heeft in 2017 H-frames geïnstalleerd in haar distributiecentra. De staatssecretaris acht dit een adequate maatregel om valgevaar zoveel mogelijk te beperken. [appellante sub 2] heeft volgens hem niet aannemelijk gemaakt dat zij deze H-frames daadwerkelijk heeft geïnstalleerd, maar er bestaat geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Zoals [appellante sub 2] op de zitting heeft toegelicht, heeft zij de H-frames zelf ontwikkeld. Zij had dit proces al voor het ongeval in gang gezet. Het ontwikkelen van dergelijke middelen, die geschikt moeten zijn voor alle distributiecentra van [appellante sub 2] in het land, kost tijd. Deze ontwikkeltijd is de reden waarom het na het ongeval nog een jaar heeft geduurd tot de H-frames waren uitontwikkeld en geïnstalleerd. Hoewel het dus een jaar heeft geduurd tot een adequate maatregel was getroffen, was dat in dit geval zo snel als mogelijk. Omdat de maatregel adequaat is en uit eigen beweging en zo snel mogelijk is getroffen, bestaat reden de boete te matigen met 25%. Vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2831.

6.7.    Dat [appellante sub 2] nog meer inspanningen heeft verricht na afloop van de overtreding is positief voor het algemene veiligheidsbewustzijn, maar leidt niet tot een verdere matiging, omdat deze inspanningen niet zijn toegesneden op het voorkomen van deze specifieke overtreding. De omstandigheid dat [appellante sub 2] op het moment van het ongeval alle gevaren van verschuivende diepteliggers had onderkend en bezig was met het ontwikkelen van de H-frames leidt evenmin tot een verdere matiging. Deze omstandigheid is namelijk verwerkt in de matiging voor het installeren van de H-frames.

6.8.    De Afdeling ziet in alle inspanningen tezamen bekeken ook geen reden om de boete verder te matigen. Het doel van de arboregelgeving is voorkomen dat werknemers door hun werk ziek worden of letsel oplopen. [appellante sub 2] heeft niet voorkomen dat een werkneemster letsel heeft opgelopen en heeft dus in zoverre niet aan de doelstellingen van de arboregelgeving voldaan. Hoewel duidelijk is dat [appellante sub 2] continu bezig is met het verbeteren van de veiligheid, onder andere door in te zetten op het veiligheidsbewustzijn van medewerkers, leidt dat niet tot het oordeel dat de boete, na matiging vanwege de inspanningen achteraf, onevenredig is. Zoals de staatssecretaris ter zitting bij de Afdeling nader heeft toegelicht, kijkt hij naar de overtreding en de inspanningen die de werkgever heeft getroffen die zijn toegespitst op het voorkomen van de specifieke overtreding. Bij het bepalen van de hoogte van de boete is er rekening mee gehouden dat dit een eerste overtreding was. Als er sprake was geweest van recidive, was de boete hoger geweest.

6.9.    Het nieuwe beleid, dat de minister per 13 oktober 2020 in de Beleidsregel heeft opgenomen, wordt buiten beschouwing gelaten. Toepassing van dit nieuwe beleid zou namelijk voor [appellante sub 2] tot een ongunstiger uitkomst leiden. Zie ook overweging 7.1 van de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2202. Het betoog van [appellante sub 2] over de redelijkheid van het nieuwe beleid hoeft daarom nu niet te worden beoordeeld.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@125490/202000680-1-a3

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *