ABRvS 9 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1218 – Samenvatting belangrijkste rechtspraak grenzen last. Nu BO overtreder nadrukkelijk keuzevrijheid laat om een andere herstelmaatregel te kiezen, is last akkoord.

Print deze pagina

7.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in haar uitspraken van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2795 en 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:169) vereist het rechtszekerheidsbeginsel dat een last zodanig duidelijk en concreet geformuleerd wordt dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten over hetgeen gedaan of nagelaten moet worden om de overtreding te beëindigen. Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in haar uitspraken van 20 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR2303 en van 20 augustus 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AI1247) kan de rechtvaardiging voor het opleggen van een last onder dwangsom uitsluitend gelegen zijn in het feit dat sprake is van een overtreding van het bepaalde bij of krachtens een wettelijk voorschrift. Dit betekent dat de last onder dwangsom uitsluitend kan zijn gericht op de beëindiging van die overtreding. Daarbij dient de overtreder een keuze te worden gelaten ten aanzien van de middelen die hij wenst toe te passen om aan de overtreding een einde te maken. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de last voldoende duidelijk en voldoende concreet is geformuleerd. Hiertoe overweegt de Afdeling het volgende.

7.4.    Aan [appellant] is de last opgelegd om de overtreding van artikel 2.2, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer te beëindigen en beëindigd te houden door middel van het staken en gestaakt houden van het lozen van verontreinigd afvalwater op of in de bodem van de opvangvoorziening. Het college heeft geen concrete maatregelen voorgeschreven, maar heeft wel voorbeelden van maatregelen gegeven zoals het dichten van gaten en scheuren in de erfverharding, het schoonhouden van het terrein en het voorkomen dat verontreinigd erfwater in de opvangvoorziening en daarmee in de bodem terecht komt.

7.5.    [appellant] stelt dat de overtreding alleen beëindigd kan worden gehouden door de plaatsing van een tweede druppelvanger in de luchtwasser. Het college heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat de oorzaak van de lozing moet worden gezocht in de slordige bedrijfsvoering en dat de herstelmaatregelen daarin gevonden kunnen worden. Verder verschillen partijen van mening over de vraag of ook maatregelen in het opvangbassin zelf moeten worden genomen. De Afdeling stelt vast dat, wat er van deze standpunten ook zij, het college [appellant] in de lastgeving nadrukkelijk heeft vrijgelaten in de keuze voor de door hem toe te passen herstelmaatregelen. Nu de last strekt tot het staken en gestaakt houden van het lozen van verontreinigd water op of in de bodem van de opvangvoorziening, is deze last niet onjuist. Dat de oorzaak van de overtreding volgens [appellant] zou moeten worden gezocht bij de luchtwasser, doet aan het voorgaande niet af. Het betoog slaagt niet.

7.6.    Ter zitting is gebleken dat [appellant] vreest dat in de procedure over een mogelijk toekomstig invorderingsbesluit niet meer met succes kan aanvoeren dat hij aan de last heeft voldaan doordat hij met de tweede druppelvanger de oorzaak van de overtreding heeft weggenomen. Hierover overweegt de Afdeling dat het aan het college is om na afloop van de begunstigingstermijn te controleren of aan de last is voldaan en of al dan niet een dwangsom is verbeurd. Het is aan het college om daarbij te beoordelen welke betekenis toekomt aan de maatregelen die [appellant] heeft genomen om de overtreding te beëindigen. Daarbij merkt de Afdeling op dat de last erop ziet dat het lozen van verontreinigd water in de bodem wordt gestaakt en gestaakt gehouden. Zoals op de zitting is besproken, lijkt daarvoor niet te kunnen worden volstaan met enkel het wegnemen van de oorzaak van het verontreinigd raken van het water in het opvangbassin, maar zal waarschijnlijk ook de bodem van de opvangvoorziening moeten worden aangepakt zodat daaruit geen verontreinigd water meer in de bodem terecht komt. Het betoog slaagt niet.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@125650/202003668-1-r1/

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *