CBb 26 april 2021, ECLI:NL:CBB:2021:445 – alleen werknemer die handelt namens werkgever moet cautie krijgen, geen verplichting voor toezichthouder om te vragen of dat zo is.

Print deze pagina

4.1. Ten aanzien van de eerste overtreding (de spuitdophoogte) stelt appellante dat deze overtreding niet kan worden vastgesteld aan de hand van de bevindingen van de toezichthouder, nu in het rapport alleen is vermeld dat de toezichthouder bij het waarnemen van de rijdende tractor vermoedde dat de spuitbomen hoger dan de toegestane 50 cm waren afgesteld. Vervolgens heeft hij de werknemer pas de cautie gegeven na zijn verzoek om de spuitbomen weer op de hoogte in te stellen waarmee was gespoten. Verder heeft de toezichthouder de werknemer niet gevraagd of hij conform de instructies van zijn werkgever heeft gehandeld. De toezichthouder heeft tenslotte het recht van hoor en wederhoor geschonden, nu hij ondanks een toezegging daartoe geen contact heeft opgenomen met de advocaat van appellante.

4.2. Het College leidt uit het rapport van bevindingen niet af dat de werknemer bij het voldoen aan het verzoek de spuitbomen opnieuw in te stellen namens de werkgever heeft gehandeld. Alleen al daarom was geen sprake van een verhoor van appellante met het oog op de oplegging van een bestuurlijke boete. Dat de werknemer geen cautie is gegeven, kan verweerder dus niet worden tegengeworpen (zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2115, rechtsoverweging 7.4). Niet valt in te zien op welke grond de toezichthouder verplicht zou zijn te vragen of de werknemer bij de reactie op zijn verzoek al dan niet op instructie van zijn werkgever handelde, zoals appellant stelt. Dat verweerder een toezegging om contact op te nemen met appellantes advocaat niet zou zijn nagekomen, kan evenmin worden afgeleid uit het rapport en de in dat verband overgelegde stukken. Hieruit blijkt dat appellante het verhoor bij voorkeur bij e-mail wilde afhandelen, maar vervolgens niet reageerde op de door de toezichthouder gestelde vragen. Vervolgens belde appellante met de boodschap dat zijn advocaat contact zou opnemen, waarop de toezichthouder aangaf dat hij na zijn vakantie contact zou opnemen met de advocaat van appellante. Vervolgens heeft de toezichthouder na terugkeer van zijn vakantie tot twee maal toe naar appellante gemaild dat hij beschikbaar was voor overleg met de advocaat en dat hij graag een afspraak wilde maken. Appellante heeft vervolgens laten weten dat zij dat niet wilde.

4.3. In wat appellante heeft aangevoerd over de vaststelling van de eerste overtreding vindt het College geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de overwegingen en de conclusie van de rechtbank dat uit het rapport genoegzaam blijkt dat deze overtreding vaststaat. Deze conclusie is niet alleen gebaseerd op het vermoeden van de toezichthouder dat de spuitbomen te hoog stonden afgesteld toen hij deze in werking zag, maar ook op zijn vaststelling dat de hoogte ongeveer 100 centimeter bedroeg toen de werknemer de spuitbomen desgevraagd opnieuw op de bij het spuiten gehanteerde hoogte had gezet. Verweerder was dus bevoegd appellante hiervoor een boete op te leggen.

ECLI:NL:CBB:2021:445, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 19/843 (rechtspraak.nl)

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *