Rb. Limburg 30 september 2021 ECLI:NL:RBLIM:2021:7427 – ziet vordering op wilsafhankelijke gegevens? Nee: gegevens veranderen door wijze van verschaffing niet van karakter. Rb. Limburg volgt HR en niet CBb lijn.

Print deze pagina

20.1. Door eiseres is niet bestreden dat de gevorderde identiteitsbewijzen op grond van de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020 kunnen worden aangemerkt als wilsonafhankelijk materiaal. Het betoog van eiseres ziet op de overige gevorderde gegevens. De rechtbank is van oordeel dat de door de Inspectie gevorderde inlichtingen dienen te worden aangemerkt als inlichtingen, gevorderd in het kader van het houden van toezicht, over feitelijke gegevens als bedoeld in artikel 5:16 van de Awb en zakelijke gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 5:17 van de Awb, die eiseres op grond van artikel 5:20 van de Awb verplicht is te verstrekken. Op basis van artikel 18b, tweede lid, van de Wml, is de werkgever wettelijk verplicht stukken in de administratie te hebben ter controle van de naleving van de Wml inzake het uitbetalen van loon en vakantiebijslag.

20.2. Naar het oordeel van de rechtbank is zowel in de boetezaak in het kader van de Wav als van de Wml geval sprake van bewijsmateriaal dat bestaat onafhankelijk van de wil van eiseres en dit valt niet onder het zwijgrecht. Voor zover eiseres erop heeft gewezen dat in haar geval voldaan was aan het criterium van het Chambaz -arrest waardoor er niet langer een plicht bestond tot medewerken, volgt de rechtbank eiseres niet. Hiertoe verwijst de rechtbank naar de conclusie van A-G Keus van 12 april 2017. Uit deze conclusie blijkt dat het Chambaz -arrest op meerdere manieren kan worden uitgelegd. Keus concludeert dat wilsonafhankelijk materiaal, zoals in dit geval materiaal waarvoor een wettelijke bewaarplicht bestaat en dat rechtmatig van een betrokkene kan worden verkregen, niet door de wijze van verschaffen daarvan van karakter verandert. Dit standpunt wordt ondersteund door rechtspraak van de Hoge Raad. De rechtbank onderschrijft dit standpunt zodat deze beroepsgrond van eiseres niet kan slagen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van schending van artikel 6 van het EVRM en het hierin besloten nemo tenetur beginsel, zodat evenmin aanleiding bestaat om te oordelen dat de door eiseres in het kader van de bedrijfsinspectie verstrekte gegevens van het bewijs moeten worden uitgesloten. Op de vraag of er ten tijde van de controle sprake was van een criminal charge wordt hieronder nader ingegaan.

Artikel 6 EVRM, criminal charge en cautie

21. Eiseres heeft betoogd dat er reeds op 4 juli 2017 sprake was van een criminal charge.

Zij geeft aan dat [zoon] , gelet op de vragen die hem destijds zijn gesteld en de sfeer die destijds werd gecreëerd (bij de controle waren vier overheidsinstanties betrokken) niet kon uitsluiten dat er een boete zou volgen. Verweerder heeft hem daarom ten onrechte geen cautie gegeven op 4 juli 2017, waardoor zijn verklaringen dienen te worden uitgesloten van bewijs. In het primaire besluit wordt hiervoor als verklaring gegeven dat hij niet als bestuurder optrad van de onderneming. Vreemd genoeg wordt hem wel de cautie gegeven op 24 oktober 2017 vanwege de eerstegraads bloedlijn naar zijn vader als bestuurder van de onderneming en het voeren van de dagelijkse leiding binnen de onderneming als zijnde de vertegenwoordiger van de onderneming. Ook wordt [zoon] als vertegenwoordiger gezien van [handelsnaam] (hierna: [handelsnaam] ), met als gevolg dat het boeterapport niet in het Turks vertaald hoefde te worden. Hieruit blijkt dat de Inspectie volstrekt willekeurig [zoon] de ene keer wel en de andere keer niet als vertegenwoordiger van de onderneming ziet.

22. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, zoals de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2931), volgt dat een bestuursorgaan in de regel pas met de boetekennisgeving jegens de beboete een handeling verricht waaraan deze de verwachting mag ontlenen dat het bestuursorgaan hem een boete zal opleggen.

22.1. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van deze jurisprudentie af te wijken. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat er op 4 juli 2017 enkel sprake was van een controle en geen criminal charge. Volgens verweerder wordt er binnen het programma Transport en Logistiek samengewerkt met diverse nationale inspectiediensten. Een dergelijke samenwerking betekent volgens verweerder niet dat bij aanvang van een controle door deze diensten steeds en direct sprake is van een criminal charge. Ten tijde van de controle hadden de inspecteurs nog geen informatie. Daarom is er een onderzoek opgestart, aldus verweerder. De rechtbank kan verweerder in deze uitleg volgen. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde [zoon] om tweeërlei redenen geen cautie te worden gegeven: [zoon] was geen bestuurder van de onderneming, zie in dat kader de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:108), en tijdens de controle was er geen sprake van een criminal charge. Dat hem vervolgens op 24 oktober 2017 wel de cautie is gegeven, was volgens verweerder ingegeven door het feit dat het op dat moment voor de inspecteurs duidelijk was dat [zoon] het woord zou voeren namens zijn vader, de bestuurder van de onderneming. Van het, zoals eiseres stelt, willekeurig toepassen van de cautie is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake. Hetgeen eiseres in dit verband heeft aangevoerd over [handelsnaam] laat de rechtbank in dit kader buiten beschouwing, nu deze onderneming geen procespartij is in deze beroepsprocedure.

Artikel 6 van het EVRM en onrechtmatige doorzoeking

23. Eiseres heeft betoogd dat de gang van zaken ten tijde van het onderzoek onduidelijk was en dat er een onrechtmatige doorzoeking heeft plaatsgevonden. Bij binnenkomst viel het [zoon] meteen op dat de kasten, die altijd dicht zijn, open stonden en dat er verschillende mappen en documenten op de grond waren gezet. Ook waren kasten geopend waar helemaal geen zakelijke spullen in zaten, enkel privéspullen. Verwezen wordt in dat verband naar de overgelegde foto’s. Volgens eiseres had er klaarblijkelijk een doorzoeking plaatsgevonden. Op grond van artikel 5:15 van de Awb en artikel 5:18 van de Awb waren de ambtenaren daartoe niet bevoegd. Er mag enkel zoekend worden rondgekeken, maar niet worden doorzocht. Volgens eiseres is er sprake van onrechtmatig verkregen bewijs, hetgeen in strijd is met artikel 6 van het EVRM, de Awb, een goede procesorde en de beginselen van behoorlijk bestuur waardoor het boeterapport met bijlagen en de daarin opgenomen bevindingen buiten beschouwing moeten worden gelaten. Hierdoor ontbreekt volgens eiseres iedere grondslag om een boete op te kunnen leggen.

23.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in zijn besluitvorming voldoende gemotiveerd dat er voor het verrichten van een controle in het kader van de Wav of de Wml geen specifieke aanleiding hoeft te zijn. Wanneer dit wel het geval is, wordt dit vermeld in het boeterapport. Het feit dat in de boeterapporten geen specifieke aanleiding voor de controle is vermeld, betekent evenwel niet dat er geen legitiem onderzoek is geweest. Binnen het programma Transport en Logistiek van de Inspectie SZW wordt samengewerkt met diverse nationale inspectiediensten zoals de ILT, de Belastingdienst en/of de Nationale Politie. De bevoegdheid van de inspecteurs voor de controle op de naleving van de Wav is geregeld in artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op grond van de SZW wetgeving. Niet gebleken is dat de ambtenaren in strijd met deze regeling hebben gehandeld. In het primaire besluit heeft verweerder reeds aangegeven dat er navraag is gedaan bij de inspecteurs en dat hieruit is gebleken dat er geen kasten zijn geopend dan wel ordners uit kasten zijn gehaald. Uit de door eiseres bijgevoegde foto’s kan in ieder geval niet worden afgeleid dat de kasten zouden zijn geopend door de inspecteurs. Uit het boeterapport blijkt dat de geconstateerde overtredingen zijn gebaseerd op, tijdens, en na het bezoek van 4 juli 2017 van eiseres verkregen informatie of informatie die na aanvang van de controle van andere instanties werd verkregen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, waardoor er geen aanleiding bestaat het boeterapport buiten beschouwing te laten.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLIM:2021:7427

Print deze pagina

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *