Artikel 4:114 Awb

Print deze pagina
  • laatste geupdate 17-12-2017

Artikel 4:114 Onder dwangbevel wordt verstaan: een schriftelijk bevel van een bestuursorgaan dat ertoe strekt de betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 4:85 af te dwingen.

1. Inleiding

Art. 4:114 Awb (artikel 4.4.4.2.1 oud) ziet op de definitie van een dwangbevel. Met het dwangbevel wordt de executie ingeleid. De betaling kan na het uitbrengen van het dwangbevel worden afgedwongen door middel van, bijvoorbeeld, beslag op onroerend goed.  

2. Het dwangbevel

Krachtens de definitie in het artikel wordt het dwangbevel gekenmerkt door een drietal elementen: (i) het is een schriftelijk bevel (ii) van een bestuursorgaan (iii) dat ertoe strekt de betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 4:85 af te dwingen.

Ten eerste is een dwangbevel dus per definitie schriftelijk. Ten tweede kan alleen een bestuursorgaan een dwangbevel in de zin van de Awb uitvaardigen. Nu er ook sprake is van een publiekrechtelijke rechtshandeling betekent dit dat het dwangbevel een besluit (ingevolge artikel 1:3 Awb: ‘een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling’) in de zin van de Awb is. De wetgever wenste echter te voorkomen dat de bestuursrechter over het dwangbevel zou gaan oordelen en heeft daarom in artikel 8:4, lid 1, onder b, Awb naast de aanmaning (zie artikel 4:112) ook het dwangbevel uitgesloten van bezwaar en beroep. Zij erop gewezen dat de geëxecuteerde bij een dwangbevel in verzet kan gaan bij de burgelijke rechter op grond van artikel 438 Rv (Kamerstukken II, 2003-2004, 29 702, nr.3, p.71 en 25). 

Ten derde strekt een dwangbevel ertoe om de betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 4:85 Awb (artikel 4.4.1.1 oud) af te dwingen. Deze verwijzing naar artikel 4:85 Awb leidt ertoe dat het bestuursorgaan met een dwangbevel uitsluitend bestuursrechtelijke schulden kan invorderen en dus geen privaatrechtelijke. De reden hiervoor is dat het dwangbevel een zeer ingrijpende bevoegdheid betreft die niet voor ‘reguliere’ privaatrechtelijke schulden mag worden ingezet. Het bestuursorgaan verschaft zich immers – zonder tussenkomst van de (burgerlijke) rechter – een executoriale titel.

In artikelen 4:122 en 4:123 Awb worden de vormvoorschriften voor het dwangbevel geregeld. Deze gelden naast de de bepalingen in de Awb met betrekking tot besluiten, met uitzondering van de artikelen 3:41 tot en met 3:45 (zie artikel 4:123) en artikel 4:8 (zie artikel 4:118) van de Awb. Voorts zijn ook de bepalingen in het BW ten aanzien van beschikkingen, executoriale titels en exploten onverminderd van toepassing. Dit vereist enige mate van oplettendheid voor het bestuursorgaan. Scheltema (M.W. Scheltema ‘Bestuursrechtelijke geldschulden’, Deventer 2010, p.210) geeft het voorbeeld dat in de Awb niet staat dat een dwangbevel ‘in naam der koning’ dient te bevatten, nu dit volgt uit artikel 430, lid 2, Rv.

Voorheen bestond er geen definitie voor een dwangbevel. Het dwangbevel werd in bijzondere wetten geregeld. Omdat met de vierde tranche werd beoogd de bepalingen ten aanzien van het dwangbevel van toepassing te laten zijn op elke beschikking die materieel als dwangbevel moet worden aangemerkt, heeft de wetgever er bij de vierde tranche voor gekozen om het dwangbevel te definiëren. In deze definitie wordt buiten twijfel gesteld dat het uitvaardigen van een dwangbevel een exclusieve overheidsbevoegdheid is: zij komt uitsluitend toe aan bestuursorganen. In enkele bijzondere wetten kwam voorheen de mogelijkheid voor dat niet-bestuursorganen een dwangbevelbevoegdheid toekwam (bijvoorbeeld in de Elektriciteitswet). De desbetreffende bijzondere wetten zijn met de invoering van de vierde tranche zodanig gewijzigd, dat ofwel de voorgestelde artikelen ten aanzien van het dwangbevel van overeenkomstige toepassing zijn, ofwel, voor zover het materieel niet om dwangbevelen gaat, de zogenaamde dwangbevelen anders worden aangeduid. 

Voor een nadere beschouwing van hoe de civiele rechter omgaat met de formele eisen aan het dwangbevel, de invordering bij dwangbevel en het executiegeschil, zij verwezen naar: T.N. Sanders, ‘Beslag en executie bij bestuursrechtelijke dwangsommen’, Gst. 2015/45.

3. Jurisprudentie

/

Over de auteur

Thomas Sanders is advocaat bij AKD. Hij is gepromoveerd aan de Universiteit Leiden op het gebied van het handhavingsrecht en het invorderingsrecht. Zijn praktijk richt zich op het bijstaan van overheden en bedrijven in (vaak omgevingsrechtelijke) handhavingsgeschillen en de handhaving van de openbare orde.

Vragen? Neem contact op via tsanders@akd.nl of LinkedIN.

Print deze pagina