Vzr. ABRvS 10 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1898 – storten drugsafval kan aan eigenaar worden toegerekend, dus overtreding van artikel 13 Wbb

3.3.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat [verzoekers] de zorgplicht van artikel 13 van de Wbb hebben overtreden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen bewijs dat zij zelf de gevonden voorwerpen en stoffen op het bosperceel hebben gestort, maar de zorgplicht van artikel 13 van de Wbb geldt niet alleen voor iemand die bodemverontreinigende handelingen heeft verricht, zoals het storten van drugsafval. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling geldt deze zorgplicht ook voor iemand die niet zelf bodemverontreinigende handelingen heeft verricht, maar aan wie die handelingen wel kunnen worden toegerekend, bijvoorbeeld omdat deze voor hem, ten behoeve van hem of onder zijn verantwoordelijkheid zijn verricht. Zie ter vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018 (onder 3.1), ECLI:NL:RVS:2018:1128. Het storten van de gevonden voorwerpen en stoffen op het bosperceel kan worden toegerekend aan [verzoekers] , omdat het aannemelijk is dat deze handelingen voor hen of onder hun verantwoordelijkheid zijn verricht. Daarvoor zijn twee redenen.

De eerste reden is dat aannemelijk is dat de op hun standplaats gevonden voorwerpen bedoeld waren voor de productie van drugs. Volgens het besluit zijn op hun standplaats onder meer in totaal 44 ongebruikte jerrycans en twee ongebruikte reactieketels van kunststof gevonden. Gezien het grote aantal jerrycans in combinatie met de overige aangetroffen voorwerpen is aannemelijk dat deze bedoeld waren voor de productie van drugs. [verzoekers] hebben geen andere plausibele verklaring gegeven voor de aanwezigheid van de jerrycans. Over de twee kunststof reactieketels heeft de politie toegelicht, zo is in het bestreden besluit te lezen,  dat dergelijke kunststofketels vaker zijn aangetroffen in productielocaties voor synthetische drugs. Dergelijke ketels worden geregeld gebruikt voor het uitvoeren van sterk zure of sterk basische reacties met chemicaliën. De ketels raken wel verhit, maar smelten niet. [verzoekers] hebben dit niet betwist en geen plausibele verklaring gegeven voor de aanwezigheid van de reactieketels.

De tweede reden is dat in de loods op de standplaats aan de [locatie 3] twee handschoenen met het DNA van [verzoeker A] zijn aangetroffen. Het is aannemelijk dat hij deze handschoenen heeft gebruikt bij de productie van drugs en niet bij de bouw van de loods, zoals ter zitting is gesteld. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft op de buitenkant van de handschoenen een chemische stof aangetroffen die wordt gebruikt voor de productie van BMK, een grondstof voor synthetische drugs. Ook zijn in en achter de loods voorwerpen en stoffen gevonden die voor de productie van drugs worden gebruikt, waaronder maatbekers met resten vloeistof die naar BMK roken en jerrycans met resten zwavelzuur. Op het bosperceel zijn ook jerrycans met resten zwavelzuur aangetroffen. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter de enkele stelling van [verzoekers] dat zij geen enkele betrokkenheid hebben met de gevonden voorwerpen en de stort op het bosperceel niet geloofwaardig.

Uit het besluit volgt niet achter welke standplaatsen in het bosperceel de voorwerpen en stoffen zijn gevonden. [verzoekers] stellen dat de voorwerpen en stoffen niet direct achter hun standplaats zijn aangetroffen. Dit punt kan in de bezwaarprocedure nader worden onderzocht. Maar hoe dit ook precies zit, ook als de voorwerpen en stoffen alleen achter de standplaats aan [locatie 2] zijn gevonden, neemt dat niet weg dat aannemelijk is dat zij betrokken waren bij de stort van de voorwerpen en stoffen in een mate die hen (mede) verantwoordelijk maakt voor die stort. De stelling van [verzoekers] dat het gedeelte van het bosperceel achter [locatie 2] alleen toegankelijk was voor de bewoners van [locatie 2] en niet voor hen vanwege de aanwezige muur wordt niet gevolgd. Dat gedeelte van het bosperceel was ook toegankelijk voor andere bewoners van het woonwagenkamp. Onder meer op de standplaats van [verzoekers] zijn immers ladders aan beide kanten van de muur aangetroffen. Dat die ladders louter dienden om een door hun zoon over de muur geschoten voetbal te kunnen terughalen, acht de voorzieningenrechter niet geloofwaardig.

[verzoekers] hebben nog een beroep gedaan op de  uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:622 (Nuenen). Die uitspraak gaat echter over een andere situatie. Ten eerste omdat het in die uitspraak niet gaat over de zorgplicht van artikel 13 van de Wbb. Ten tweede omdat in die zaak tussen partijen vast stond dat de personen aan wie de last was gericht niets te maken hadden met het achterlaten van het drugsafval op het weiland, terwijl in deze zaak het storten van het drugsafval op het bosperceel wel kan worden toegerekend aan [verzoekers].

Het betoog slaagt niet.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@122120/202004149-1-r1/