Vzr. ABRvS 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1680 – toch handhaven bij concreet zicht op legalisatie evenredig omdat illegale situatie al lang duurt en bedrijf geen haast maakt met legalisatie.

8.2. Tussen het college en [bedrijf] is niet in geschil dat in ieder geval voor een deel van de activiteiten concreet zicht op legalisatie bestaat. Zoals de Afdeling heeft overwogen onder 10.2 van haar uitspraak van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:800, is het bevoegd gezag bij een concreet zicht op legalisatie niet zonder meer verplicht om af te zien van handhavend optreden. In dat geval zal het bevoegd gezag nog steeds een afweging moeten maken tussen alle betrokken belangen, waarbij het bevoegd gezag rekening zal moeten houden met de omstandigheden van het concrete geval.

8.3. Het college heeft in het besluit van 4 mei 2022 aan de hand van een toetsing aan het evenredigheidsbeginsel beoordeeld of het van handhaving moet afzien of niet. Volgens het college zijn de lasten geschikt om aan de overtredingen en daarmee de overlast voor omwonenden een einde te maken en kan gezien de aard en omvang van de overtredingen en de lange voorgeschiedenis niet worden volstaan met een lichtere maatregel, zoals een waarschuwing. Ondanks het gedeeltelijke zicht op legalisatie van de werktijden en verkeersbewegingen, heeft het college besloten handhavend op te treden. Enerzijds omdat er geen volledig concreet zicht op legalisatie bestaat. Anderzijds omdat ook bij concreet zicht op legalisatie handhavend mag worden opgetreden. In algemene zin heeft het college over de evenwichtigheid opgemerkt dat het traject om tot legalisatie van de geconstateerde overtredingen over te gaan al geruime tijd loopt en dat [bedrijf] al die tijd de activiteiten heeft kunnen voortzetten met de wetenschap dat daarvoor de vereiste vergunning ontbrak en deels ook zonder dat deze gedekt waren door de ontwerp omgevingsvergunning. In die tijd is het college regelmatig geconfronteerd met wijzingen in de bedrijfsvoering die afwijken van de ingediende vergunningaanvraag ter legalisatie. Het college wijst erop dat [bedrijf] zelf de keuze heeft gemaakt om deze wijzigingen in de bedrijfsvoering te realiseren, zonder hiervoor eerst de benodigde onderzoeken uit te voeren en voor deze wijzigingen de benodigde omgevingsvergunning aan te vragen. Ten aanzien van de werktijden en verkeersbewegingen merkt het college op dat de belangen van [partij] en andere omwonenden bij beƫindiging van de overtredingen zwaarder wegen dan de belangen van [bedrijf] bij het mogen voortzetten daarvan. Daarvoor is voor het college bepalend dat juist deze overtredingen voor overlast zorgen.

8.4. De voorzieningenrechter ziet voorshands geen grond voor het oordeel dat het college geen goede belangenafweging heeft verricht. Het college heeft uitdrukkelijk stilgestaan bij de verschillende belangen en heeft aan de hand van het evenredigheidsbeginsel beoordeeld of het handhavend moet optreden. Het college mocht daarbij doorslaggevend gewicht toekennen aan het belang van omwonenden bij beƫindiging van de overtredingen, omdat zij als gevolg van de illegale activiteiten al jaren overlast ervaren, onder meer in de vorm van geluid-, stank- en stofhinder. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het gebied waar het hier om gaat niet een industriegebied is, maar een gebied waar een combinatie van wonen en werken is toegestaan. In de plantoelichting wordt dit omschreven als een groen woon/werklandschap. Op grond van het bestemmingsplan is in beginsel slechts ruimte voor relatief kleinschalige bedrijfsactiviteiten in categorie 1 of 2. Het is dan ook begrijpelijk dat het college het woon- en leefklimaat van de omwonenden wil beschermen.

De voorzieningenrechter neemt ook in aanmerking dat [bedrijf] er zelf voor heeft gekozen om zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning haar bedrijfsactiviteiten uit te breiden en daarvan ook jarenlang heeft geprofiteerd. Al na de eerste, maar zeker de tweede uitspraak van de rechtbank had [bedrijf] er rekening mee moeten houden dat de uitkomst van de handhavingsprocedure misschien niet in haar voordeel zou uitpakken. Zij heeft er echter voor gekozen de illegale activiteiten onverminderd voort te zetten.

Ook is van belang dat de uitkomst van de vergunningprocedure nog ongewis is en dat het dus nog niet duidelijk is of (geheel) conform de aanvraag zal worden besloten. De vergunningprocedure duurt inmiddels al meer dan 4 jaar en ter zitting is gebleken dat het in ieder geval nog enkele maanden zal duren voordat een besluit op de aanvraag zal worden genomen. Het college heeft ervoor mogen kiezen om omwonenden in afwachting van het besluit op de aanvraag te beschermen tegen de overlast van illegale activiteiten.

De voorzieningenrechter ziet ten slotte ook geen grond voor het oordeel dat het college de belangen van alle bedrijven in de keten had moeten betrekken in zijn afweging en die belangen zwaarder had moeten laten wegen dan die van de omwonenden. Overigens heeft [bedrijf] ter zitting toegelicht dat zij behoudens het voer de hele keten in handen heeft.

Gelet op het voorgaande mocht het college handhavend optreden tegen het afwijken van de vergunde werktijden en verkeersbewegingen.

Het betoog slaagt niet.


https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@131624/202202911-2-r4/