Vzr. ABRvS 24 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3047 – schorsing LoD omdat BO peildata overgangsrecht niet duidelijk heeft gemaakt en evenredigheidstoets “zeer summier” waarbij niets wordt gezegd over feit dat overtreding er sinds 1981 is.

“3.       De voorzieningenrechter laat in het midden of de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 8 februari 2022 voor vernietiging in aanmerking komt. Daarmee laat de voorzieningenrechter ook in het midden of de weigering om handhavend te treden en het ongegrond verklaren van het bezwaar van [wederpartij] en anderen daartegen op 14 juli 2021 stand zullen kunnen houden. Voorts laat de voorzieningenrechter in het midden of de last onder dwangsom van 25 april 2022 de toets van de rechterlijke kritiek kan doorstaan.

De reden hiervoor is dat de beantwoording van de vraag of de voorzieningenrechter van de rechtbank terecht tot zijn oordeel is gekomen nader onderzoek vergt, waarvoor deze procedure zich niet leent. Dit geldt ook voor de vraag naar de rechtmatigheid van de last onder dwangsom die het college op 25 april 2022 heeft opgelegd.

In de eerste plaats bestaat namelijk nog onduidelijkheid over de vraag welke peildatum of peildata gehanteerd moet(en) worden voor de beoordeling van de vraag of, en zo ja, welk gebruik van welke terreingedeelten en zich daarop bevindende bebouwing onder de bescherming van het van het ter plaatse geldende bestemmingsplan deel uitmakende overgangsrecht valt. Ter zitting is ter sprake gekomen dat er dienaangaande mogelijk verschillende peildata gelden voor het gebruik van het terreingedeelte dat onder het bestemmingsplan “Buitengebied 1988” was bestemd als “Hondensportterrein – Rs(b)” en het gebruik van het terreingedeelte buiten die bestemming.

Dit betekent in de tweede plaats dat het weliswaar aan De Verdediger is om feiten en omstandigheden te stellen die een beroep op de beschermende werking van het overgangsrecht ondersteunen, maar dat het het college is dat in dit geval duidelijk dient te maken welke peildata voor het gebruik van welke terreingedeelten daarvoor gelden.

In de derde plaats stelt de voorzieningenrechter vast dat het college in de alsnog opgelegde  last onder dwangsom van 25 april 2022 zeer summier heeft overwogen of het opleggen van deze last evenredig is. Onduidelijk is welke rol de omstandigheid heeft gespeeld dat De Verdediger al gedurende lange tijd, sinds 1981, gebruik maakt van het terrein dat ook met medewerking en instemming van de gemeente daartoe aan De Verdediger in gebruik is gegeven. Onduidelijk is voorts wat precies de overlast voor de omgeving is van het gebruik van het terrein door de Verdediger. Onduidelijk is ook op welke grondslag medewerking van de provincie is vereist voor een legalisering van de bestaande situatie en waarom een dergelijke medewerking in een geval als dit niet zou kunnen worden verleend. Onduidelijk is bovendien waarom verschillende alternatieve oplossingen die ook ter zitting zijn besproken, niet een oplossing zouden kunnen bieden, zoals het verhuizen van De Verdediger naar een ander terrein, dan wel het komen tot afspraken met betrekking tot het gebruik van het terrein door de Verdediger, zoals bijvoorbeeld aan te houden trainingstijden, en waarmee overlast voor de omgeving zou kunnen worden voorkomen, respectievelijk kunnen worden beperkt.”

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RVS:2022:3047