Vzr. ABRvS 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2139 – Vzr. draagt BO op om handhavingsbesluit te nemen met specifieke voorwaarden, ten einde onomkeerbare gevolgen te voorkomen.
11. Gezien de complexiteit van de overige aangedragen gronden vergt de beoordeling van de door de Stichting aangedragen aspecten nader onderzoek waarvoor deze procedure zich niet leent. De vraag of vooruitlopend op het nemen van een besluit op bezwaar een voorlopige voorziening moet worden getroffen zal daarom worden beantwoord aan de hand van een belangenafweging.
12. Gelet op de stukken en hetgeen de Stichting heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter, gelet op het verhandelde ter zitting, voorshands geen aanleiding om te twijfelen aan de milieuhygiënische kwaliteit van de toe te passen grond. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verrichte partijkeuringen erop wijzen dat de toe te passen grond voldoet aan de Achtergrondwaarden, terwijl het betoog van de Stichting weinig aanknopingspunten biedt om de representativiteit en juistheid van de keuringen in twijfel te trekken. De enkele verwijzing naar de Project-MER Kanaaldok B2 acht de voorzieningenrechter in dat verband onvoldoende, in aanmerking genomen dat het in het voorliggende geval gaat om grond die wordt gewonnen uit de diepere lagen van het dok en die naar verwachting in ieder geval schoner zijn dan de daarboven gelegen laag die de bodem van het dok vormt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter strekt het daarom te ver om een voorlopige voorziening te treffen die tot gevolg heeft dat het project voorlopig geheel of gedeeltelijk wordt stilgelegd en daardoor aanzienlijke vertraging en vertragingsschade oploopt. Anderzijds is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet met volstrekte zekerheid te zeggen dat alle toe te passen grond voldoet aan de daarvoor geldende regels op grond van het Bbk en de Rbk. Ter voorkoming van niet dan wel moeilijk omkeerbare gevolgen zal de voorzieningenrechter daarom voor de duur van de bezwaarschriftenprocedure een voorlopige voorziening treffen die erin bestaat dat het college handhavend optreedt wanneer niet aan één of meerdere van de nader te formuleren voorwaarden wordt voldaan. De voorwaarden zien op het monitoren van de grond en het ter beschikking stellen van de resultaten van de monitoring. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat met zekere regelmaat, zo mogelijk steeds binnen een termijn van twee weken, de resultaten van de monitoring aan het college en aan de Stichting worden overgelegd. Nu het besluit op bezwaar eind augustus 2022 wordt verwacht, is de voorlopige voorziening naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zodanig lang van kracht dat dit onevenredige gevolgen met zich meebrengt voor de voortgang van het project. Ten aanzien van het betoog dat geen sprake is van een nuttige toepassing van de grond omdat de grond wordt gebruikt ten behoeve van woningbouw, wat momenteel in strijd is met het bestemmingsplan, dat overigens wel in de ophoging van het terrein als zodanig voorziet, overweegt de voorzieningenrechter dat hij er niet van overtuigd is dat die strijdigheid een rol kan spelen bij het beantwoorden van de vraag of nuttige toepassing aan de orde is als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Verder bestaat geen aanleiding om te oordelen dat op voorhand is uitgesloten dat de woningen de komende tijd planologisch mogelijk worden gemaakt en vervolgens daadwerkelijk worden gerealiseerd. Voor zover niet vast staat dat planologische medewerking wordt verleend aan de beoogde realisatie van het stranddorp, ligt het in de risicosfeer van de initiatiefnemers om toch alvast te starten met het ophogen van het terrein.
Conclusie
13. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Voor het treffen van een verder gaande voorlopige voorziening ziet hij, gelet op het vorenstaande, geen grond.
14. Het college moet de proceskosten van de Stichting vergoeden. Anders dan de Stichting heeft verzocht, ziet de voorzieningenrechter daarbij geen aanleiding een kilometervergoeding toe te kennen omdat het overgrote deel van de reis, namelijk het gedeelte tussen Hulst en Den Haag, met het openbaar vervoer kan worden afgelegd.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Hulst onverwijld een besluit moet nemen dat ertoe strekt dat handhavend wordt opgetreden door de toepassing van de grond onmiddellijk te staken tot vier weken na het besluit op bezwaar, tenzij aan de volgende voorwaarden is voldaan:
– iedere scheepslading met grond die wordt gebruikt voor het ophogen van de Westelijke Perkpolder, wordt onderworpen aan monitoring door een deskundige;
– de monitoring van de grond vindt plaats conform de daarvoor geldende regels op grond van het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit;
– uit de resultaten van de monitoring komt naar voren dat iedere partij grond voldoet aan de Achtergrondwaarden zoals benoemd in de Regeling bodemkwaliteit;
– de resultaten van de monitoring worden steeds zo spoedig mogelijk ter beschikking gesteld aan het college van burgemeester en wethouders van Hulst en aan Stichting Schone Polder;
– ten aanzien van iedere scheepslading wordt bijgehouden waar de desbetreffende partij grond exact vandaan komt en waar de grond exact naartoe gaat, zodat de desbetreffende partij terugneembaar is;
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@132278/202203851-1-r1/