Vzr. Rb. Den Haag 20 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:9425 – verlengen bg-termijn voor verminderen geluidsoverlast tennisvereniging met onbepaalde tijd niet aanvaardbaar. Verlenging wordt geschorst.

Print deze pagina

Oordeel voorzieningenrechter

9. De voorzieningenrechter stelt voorop dat een begunstigingstermijn ertoe strekt de overtreder de gelegenheid te bieden de overtreding te beëindigen zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Als uitgangspunt geldt dat de begunstigingstermijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen.1 Voor de vraag of een begunstigingstermijn in redelijkheid kan worden gesteld, is slechts van belang of binnen die termijn aan de last kan worden voldaan.2 Een begunstigingstermijn is niet bedoeld om de overtreder de tijd te geven om die overtreding te legaliseren.3

9.1.In dit geval heeft het college de begunstigingstermijn afhankelijk gesteld van de beslissing op het herzieningsverzoek. Het is echter onbekend wanneer daarop wordt beslist en wat de beslissing dan zal zijn. De begunstigingstermijn is dus voor een onbepaalde termijn verlengd. Dit verdraagt zich niet met het uitgangspunt dat de begunstigingstermijn niet wezenlijk langer mag zijn dan nodig om de overtreding te kunnen opheffen.4 Bovendien kan de tennisvereniging de overtreding ook opheffen zonder dat de uitkomst van het herzieningsverzoek wordt afgewacht. Het college heeft daarom onvoldoende gemotiveerd dat de verlenging van de begunstigingstermijn voor de tennisvereniging nodig is om te kunnen voldoen aan de last. Bovendien worden verzoekers door de verlenging onevenredig benadeeld, nu handhaving van geconstateerde overtredingen het uitgangspunt moet zijn.

9.2.Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college de verlenging van de begunstigingstermijn gelet op het voorgaande niet deugdelijk gemotiveerd. Ook heeft het college aan de belangen van verzoekers onvoldoende gewicht toegekend. Het bestreden besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:46 en 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en zal naar verwachting geen stand houden.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:9425

Print deze pagina

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *