Vzr. Rb. Limburg 2 februari 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:820 – (een van de) eerste handhavingszaken op grond van de Wet Tijdelijke Maatregelen Covid-19.

Voorlopige voorziening tijdens bezwaar tegen de sluiting van een horeca- en hotelinrichting in Valkenburg aan de Geul voor de duur van twee weken vanwege overtreding van artikel 4.4 van de Ministeriƫle Regeling covid-19. De burgemeester mag de inrichting sluiten op basis van het rapport dat de buitengewoon opsporingsambtenaren hebben opgemaakt. Uit dat rapport blijkt dat de inrichting op 5 december 2020 drank heeft verkocht aan in totaal 12 personen die op het terras van de inrichting zaten. Dit mocht niet, omdat het op basis van de covid-regeling verboden is ter plaatse gekochte etenswaren en/of drank op te eten/te drinken. De burgemeester mag de inrichting sluiten voordat hij haar opnieuw heeft gewaarschuwd. De inrichting was eerder, in juni 2020, officieel gewaarschuwd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester er in dit geval voor heeft kunnen kiezen de inrichting te sluiten en geen last onder dwangsom op te leggen. De sluiting voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt. De burgemeester heeft niet hoeven af te zien van de sluiting van de inrichting. Volgens de voorzieningenrechter heeft de burgemeester de sluiting noodzakelijk kunnen achten en ook staat het sluiten van La Casa in verhouding tot wat ze fout heeft gedaan. De burgemeester heeft geen reden hoeven zien af te zien van de sluiting vanwege de inkomsten die verzoekster derft. De inrichting heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de burgemeester in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt. Het verzoek tot voorlopige voorziening wordt afgewezen.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBLIM:2021:820