Vzr. Rb. Midden-Nederland 4 februari 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:352 – Opiumwet sluiting onrechtmatig – BO heeft niet aangetoond dat moeder wist of had moeten weten dat er drugshandel plaatsvond vanuit haar woning

Verwijtbaarheid

12. Verweerder heeft aangevoerd dat eiseres hoofdhuurder is van de woning en als zodanig wordt zij geacht te weten wat zich in de woning voordoet. Het kan eiseres moeilijk ontgaan zijn dat er meerdere telefoons aanwezig waren en dat in de kledingkasten van haar zoons dure merkkleding hing terwijl zij een uitkering ontvingen. Het kan eiseres volgens verweerder ook niet ontgaan zijn dat de zoons regelmatig werden gebeld en dat zij daarna de woning verlieten. Ook de aangetroffen voorwerpen op de slaapkamers van de zoons, zoals twee digitale weegschaaltjes, plastic zakjes en andere materialen moeten voor eiseres toch te denken hebben gegeven. Verder lag er een zak met fenacetine in de voorraadkast. De drugs en het geld lagen bij de inval in de woning zichtbaar op de slaapkamers van haar zoons. Als hoofdhuurder heeft zij een verantwoordelijkheid om op te letten wat er in de woning gebeurt4 en zij heeft zich onvoldoende van deze verantwoordelijkheid gekweten. Het moet voor eiseres redelijkerwijs mogelijk zijn geweest om de harddrugs en/of de voor de handel bestemde voorwerpen en materialen waar te nemen. Dit betekent voor verweerder dat eiseres een zeker verwijt van de overtreding kan worden gemaakt omdat zij in ieder geval redelijkerwijs heeft kunnen weten wat er in haar woning omging.

13. Eiseres voert aan dat de sluiting niet evenredig is, omdat zij geen weet had van wat er in haar woning gebeurde. Ten onrechte stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres zich onvoldoende van haar verantwoordelijkheid als hoofdhuurder heeft gekweten door niet op de hoogte te zijn (geweest) van wat zich in de woning heeft afgespeeld of in de woning voorhanden is geweest, met name met betrekking tot telefoons en voorwerpen die te maken kunnen hebben met de handel in drugs. Zoals uit de informatie van de politie blijkt zijn de goederen aangetroffen op de slaapkamers van de volwassen zoons. Haar zoons zorgden voor hun eigen kamer en hielden deze schoon en opgeruimd. Bij incidentele controles van deze kamers heeft eiseres geconstateerd dat haar zoons de kamers schoon en opgeruimd hielden en zij heeft daarbij niet geconstateerd dat er drugs aanwezig waren of goederen die bedoeld zijn voor de handel in verdovende middelen of de aanwezigheid van (grote hoeveelheden) contant geld. Zij meent dat zij zich heeft gekweten van haar taak als hoofdhuurder door de kamers incidenteel te bekijken. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat de spullen zijn aangetroffen bij een doorzoeking van de woning door de politie. Zij was niet thuis op dat moment. Zij heeft verder gewezen op haar dagritme. Ze staat vroeg op om naar haar werk te gaan en gaat ook vroeg weer naar bed. Het is voor eiseres op geen enkele wijze duidelijk geweest dat haar zoons betrokken waren bij drugshandel, zodat er voor haar ook geen enkele aanleiding bestond om te waarschuwen of in te grijpen. Zij kon het daarom niet weten en zij had ook niet hoeven weten wat er in haar woning omging.

14. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder tegenover de ontkenning van eiseres te weinig feiten heeft gesteld om aannemelijk te maken dat zij ervan op de hoogte was of had kunnen zijn dat haar woning door haar zoons als uitvalsbasis voor hun drugshandel werd gebruikt. De omstandigheid dat de deur van de slaapkamers van haar zoons openstond op het moment dat de politie de woning doorzocht en dat zij de drugs en spullen zagen liggen, is onvoldoende om aan te nemen dat eiseres ervan op de hoogte moest zijn dat deze spullen in haar woning aanwezig waren. Eiseres was immers niet thuis op het moment dat de politie de woning doorzocht. Zij heeft dus niet kunnen zien wat de politie op dat moment zag. In de bestuurlijke rapportage zijn voorts geen feiten of verklaringen opgenomen die erop wijzen dat de deur van de slaapkamers van de zoons altijd openstond of dat de drugs of aan drugs gerelateerde goederen overal in de woning zichtbaar zijn aangetroffen. In dat verband overweegt de voorzieningenrechter dat uit de bestuurlijke rapportage niet is af te leiden dat het versnijdingsmiddel dat is aangetroffen in de voorraadkast/gangkast zichtbaar was voor eiseres. Het blijkt immers niet hoe groot de zak met versnijdingsmiddel was, temeer omdat in de bestuurlijke rapportage de woorden ‘zak’ en ‘zakje’ worden gebruikt. Over de telefoons overweegt de voorzieningenrechter dat uit de bestuurlijke rapportage niet blijkt waar die zeven mobiele telefoons zijn gevonden, zodat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres had moeten weten dat er zeven mobiele telefoons zouden zijn. Ook al zouden deze zijn gevonden in de slaapkamers van haar zoons, dan kwam eiseres daar niet, dan wel incidenteel, omdat haar zoons zelf hun slaapkamer schoonmaakten. Verweerder heeft dit niet gemotiveerd weersproken. Uit de bestuurlijke rapportage zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter dus onvoldoende feitelijkheden naar voren gekomen om aannemelijk te vinden dat eiseres had moeten weten dat haar zoons handelden in drugs. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder geen eigen onderzoek heeft gedaan of laten doen naar de wetenschap van eiseres of naar feiten waaruit niet anders kan worden afgeleid dan dat zij redelijkerwijs wetenschap moet hebben gehad. Dit ligt wel op de weg van verweerder, omdat verweerder de evenredigheid in acht moet nemen bij zijn besluit om de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verweerder moet immers een zwaar gewicht toekennen aan de zeer ingrijpende gevolgen van de sluiting van een woning. De ontkenning van eiseres dat zij niet op de hoogte was of had kunnen zijn, heeft verweerder op basis van de feiten die er nu liggen niet kunnen weerleggen op basis van de feiten die in de bestuurlijke rapportage staan.

[…]

Conclusie

18. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb zijn die maken dat verweerders handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Dit betekent dat verweerder in dit geval niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik heeft kunnen maken. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ernst van de overtreding, mede gelet op de ligging van de woning in een kwetsbare woonwijk, de sluiting in beginsel noodzakelijk maakt. Uit de bestuurlijke rapportage of het bestreden besluit blijkt niet dat de aangetroffen hoeveelheid drugs zo omvangrijk is of dat de aangetroffen spullen zodanig gevaarlijk zijn dat sluiting zonder meer aangewezen is. Sluiting is, hoewel in beginsel noodzakelijk, niettemin niet evenredig omdat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres wist of had kunnen weten dat er vanuit haar woning werd gehandeld in drugs. De voorzieningenrechter gaat er daarom vanuit dat eiseres geen wetenschap had of kon hebben van het gebruik van haar woning door haar zoons als uitvalsbasis voor hun drugshandel. Tegen die achtergrond zijn de gevolgen van een sluiting voor de toekomstige woonsituatie van eiseres zeer ingrijpend en onevenredig, omdat het aannemelijk is dat eiseres na sluiting het reële risico loopt dat zij in de toekomst geen passende sociale huurwoning kan krijgen. De voorzieningenrechter heeft zwaar gewicht toegekend aan de gevolgen van de woningsluiting omdat die een inmenging vormt in de rechten die in artikel 8 van het EVRM zijn neergelegd.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2021:352