Vzr. Rb. Noord-Holland 4 december 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:10115 – verbod op onttrokken houden van eerder (legaal) onttrokken woningen in strijd met rechtszekerheidsbeginsel = strafbaarstelling met terugwerkende kracht

8.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat de Huisvestingsverordening op 1 april 2019 in werking is getreden waarbij de voorheen geldende Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/IJmond: Zandvoort 2017 is ingetrokken (zie artikelen 27 en 28 van de thans vigerende Huisvestingsverordening). De voorheen geldende Huisvestingsverordening van 2017 behelsde geen verbod om woonruimten zonder vergunning geheel of gedeeltelijk aan de bestemming tot bewoning te onttrekken. Onder de vigeur van de oude Huisvestingsverordening uit 2017 bestond derhalve ook niet de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen voor het onttrekken van woonruimte zonder vergunning.9.1

Gelet op het vorenstaande gaat de voorzieningenrechter er van uit dat de onttrekking ergens in 2018 heeft plaatsgevonden en derhalve vóór de inwerkingtreding van het verbod op 1 april 2019 om woonruimten zonder vergunning aan de bestemming tot bewoning te onttrekken. Ten tijde van de onttrekking van de woonruimte aan het woningenbestand door het bg-appartement in zijn geheel in gebruik te nemen ten behoeve van de toeristische verhuur, dan wel het betrekken van dat afzonderlijke appartement bij het appartement op de eerste verdieping, kon op grond van de toen geldende Huisvestingsverordening geen boete worden opgelegd. Op dat moment was er immers geen sprake van een strafbaar feit.9.2

De voorzieningenrechter is zich er van bewust dat het verbod van artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet – anders dan artikel 16, eerste en derde lid van de Huisvestingsverordening – niet alleen ziet op het zonder vergunning aan de bestemming tot bewoning onttrekken, maar ook op het onttrokken houden. Het is echter de vraag of het enkele onttrokken houden vanaf een moment vóór het van toepassing worden van de strafbepaling in Zandvoort (zonder dat sprake is van een strafbare onttrekking omdat het verbod ten tijde daarvan nog niet gold), het opleggen van een bestuurlijke boete kan rechtvaardigen. Gelet hierop bestaan er bij de voorzieningenrechter twijfels over de rechtmatigheid van de boetebesluiten en ziet hij in het vorenstaande voldoende aanleiding om het verzoek toe te wijzen en de boetebesluiten te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Hetgeen voor het overige naar voren is gebracht – waaronder het aldus begrepen beroep van verzoekers op het vertrouwensbeginsel – kan thans onbesproken blijven.

ECLI:NL:RBNHO:2020:10115, Rechtbank Noord-Holland, AWB – 20 _ 5646 (rechtspraak.nl)