Vzr. Rb. Zeeland-West-Brabant 11 augustus 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:5671 – voorzieningenrechter toetst ambtshalve of terecht preventief is gehandhaafd (5:7 Awb) – (wat niet zo is).
7.4
Gelet op het voorgaande heeft het college terecht vastgesteld dat het recreatief verhuren van de molen in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft in het bestreden besluit echter ten onrechte vastgesteld dat hij bevoegd was om daartegen handhavend op te treden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college redelijkerwijs niet kunnen besluiten dat ten tijde van het bestreden besluit sprake was van klaarblijkelijk gevaar voor de overtreding als bedoeld in artikel 5:7 van de Awb. De rechtbank acht zich bevoegd om ambtshalve de bevoegdheid van het college (een aspect van openbare orde) te toetsen. Tussen partijen is niet in geschil dat het college ten tijde van het bestreden besluit geen overtreding heeft geconstateerd, omdat het recreatief verhuren van de molen nog niet was aangevangen. Volgens de ABRvS6 volgt uit artikel 5:7 van de Awb dat een besluit tot het opleggen van een herstelsanctie in dat geval slechts kan worden genomen als zich een gevaar voordoet van een overtreding van een concreet bij of krachtens de wet gesteld voorschrift die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden. Deze rechtbank acht een door eisers geuit voornemen om de molen te verhuren onvoldoende om een dergelijke waarschijnlijkheid aan te nemen. Niet is gebleken van enige aanvullende aanwijzing ten tijde van het bestreden besluit, dat eisers de molen daadwerkelijk op korte termijn recreatief zouden gaan verhuren. Gelet daarop acht deze rechtbank klaarblijkelijk gevaar voor overtreding onder die omstandigheden onvoldoende aannemelijk.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBZWB:2023:5671