Wat is een redelijke begunstigingstermijn?
Bij zowel de last onder dwangsom als de last onder bestuursdwang geeft de overheid de overtreder nog een kans om aan de last te voldoen. Pas na die termijn volgt de sanctie: de uitvoering van bestuursdwang (en kostenverhaal) of de invordering van een dwangsom. Die termijn noemen we de ‘begunstigingstermijn’. In deze blog leg ik uit wat een redelijke termijn is wat je kan doen als de termijn toch te kort blijkt.
De begunstigingstermijn
De begunstigingstermijn staat niet met die naam in de wet. In artikel 5:24, lid 2, Awb (over bestuursdwang) staat:
De last onder bestuursdwang vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd
In artikel 5:32a, lid 2, Awb (over de last onder dwangsom) staat dat er:
een termijn [wordt] gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd
Beide termijnen worden ‘de begunstigingstermijn’ genoemd.
Niet te lang, niet te kort, maar zo net er tussenin
De begunstigingstermijn mag niet te kort, maar ook niet te lang zijn. De vaste rechtspraak daarover is (ECLI:NL:RVS:2018:2196):
3.5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3891), geldt bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn als uitgangspunt dat deze termijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. Een begunstigingstermijn mag ook niet wezenlijk korter worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen.
De begunstigingstermijn moet dus lang genoeg zijn om de overtreding op te heffen, maar niet langer dan dat. Dat is in de praktijk lastige materie waarbij het van geval tot geval zal verschillen.
Last ter voorkoming van herhaling hoeft geen termijn te hebben
Belangrijk om te weten is dat als een last gericht is op het voorkomen van herhaling (wanneer daarvan sprake is lees je in mijn blog: “Een last bij een incidentele overtreding mag alleen bij gevaar voor herhaling!”) er dan geen termijn hoeft te worden gesteld. Zo overweegt de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2016:2494):
Onder deze omstandigheden is het besluit van 10 juli 2014 voornamelijk gericht op het voorkomen van herhaling van de overtreding van de Opiumwet. De in artikel 5:24, tweede lid, van de Awb vervatte verplichting, een termijn te stellen waarbinnen de overtreder zelf herstelmaatregelen moet uitvoeren geldt niet voor een situatie als hier aan de orde, waarin de overtreding feitelijk reeds ongedaan is gemaakt en van herstelmaatregelen geen sprake meer kan zijn.
De logica is dat de overtreder geen begunstigingstermijn nodig heeft om iets niet te doen.
De leidraad van Infomil
Infomil, het kenniscentrum van het Rijk over omgevingsbeleid, publiceert de Leidraad Handhavingsacties van Begunstigingstermijn. Deze leidraad geeft praktische handreikingen voor begunstigingstermijn bij veel voorkomende overtredingen. De Leidraad heeft geen formele status, dus de overheid mag er vanaf wijken indien gewenst. Het geeft wel een handvat (ook voor rechters) om de redelijkheid van een gestelde termijn te beoordelen.
Voortraject telt ook mee voor redelijkheid begunstigingstermijn
Je zou nog kunnen twijfelen of het juridisch gezien relevant is wat er zich allemaal voor de datum van de lastgeving heeft afgespeeld. De termijn bij de lastgeving moet voldoende zijn om de overtreding op te heffen. De praktijk wijst echter uit dat rechters het wel degelijk relevant vinden of de overtreder ook veel tijd heeft gehad vóór de lastgeving om er iets aan de te doen. Zo overweegt de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2018:2196):
De begunstigingstermijn liep van 11 maart 2016 tot 18 maart 2016. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de begunstigingstermijn korter was dan noodzakelijk om de overtreding op te heffen. Daarbij is van belang dat het college [appellante] op 1 maart 2016 een vooraankondiging van de last onder dwangsom heeft gezonden. Daarin is vermeld dat zij voor 8 maart 2016 de overtreding dient te beëindigen door met [boot] ligplaats te nemen aan de [locatie 1] of [boot] te verwijderen en verwijderd te houden. [appellante] had de last onder dwangsom derhalve na de vooraankondiging kunnen zien aankomen. Niet valt in te zien dat binnen de begunstigingstermijn, zonodig na het treffen van maatregelen om verspreiding van asbest te voorkomen, geen van beide genoemde maatregelen konden worden getroffen.
Er worden hoge eisen gesteld aan onredelijkheid
De overtreder moet bewijzen dat de termijn te kort was. Daarbij gaat de bestuursrechter er vanuit dat een overtreder zo nodig derde(n) inschakelt om te voldoen aan de last. Het gaat er dus niet om of de overtreder zelf in staat was om te handelen, maar of het objectief mogelijk was voor de overtreder om de overtreding te laten opheffen. Zo overweegt de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2020:2643):
In de last onder bestuursdwang heeft de burgemeester conform het Damoclesbeleid Goirle 2011 een begunstigingstermijn van drie dagen opgenomen. De rechtbank is ten onrechte tot de conclusie gekomen dat een begunstigingstermijn van drie dagen in dit geval te kort is. In dat kader heeft zij ten onrechte van belang geacht dat de burgemeester op de hoogte was van de omstandigheid dat [wederpartij] ten tijde van de begunstigingstermijn in het buitenland verbleef en dat de begunstigingstermijn in het weekend viel. Deze omstandigheden maken niet dat het onmogelijk was voor hem om aan de last te voldoen. Iemand anders had namens hem de last kunnen uitvoeren. Bovendien kon [wederpartij] de last al zien aankomen, aangezien al op 18 april 2018 een voornemen tot oplegging van de last onder bestuursdwang was genomen en hij hiertegen op 9 mei 2018 een zienswijze had ingediend. […] De Afdeling is van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid een begunstigingstermijn van drie dagen heeft kunnen stellen.
En wat als de begunstigingstermijn toch te kort blijkt te zijn?
Soms lijkt een termijn toereikend. De overtreder denkt het te kunnen halen binnen de termijn. Als de overtreding dan toch niet binnen de gegeven begunstigingstermijn kan worden opgeheven, dan heeft hij een probleem. In dat geval zal hij de overheid moeten vragen om verlenging van de begunstigingstermijn. Dat kan bij een last onder dwangsom op grond van artikel 5:34, lid 2, Awb. Bij een last onder bestuursdwang staat het niet in de Awb, maar het kan wel. Een bestuursorgaan is namelijk in beginsel altijd bevoegd om een besluit te wijzigen. Let wel op, het verzoek moet op tijd worden gedaan. De overheid kan een reeds verstreken begunstigingstermijn niet verlengen (ECLI:NL:RVS:2014:1340). Dat kan alleen de rechter doen.
Over de auteur
Thomas Sanders is advocaat en partner bij AKD advocaten. Hij is gepromoveerd aan de Universiteit Leiden op het gebied van het handhavingsrecht en het invorderingsrecht. Zijn praktijk richt zich op het bijstaan van overheden, bedrijven en burgers in handhavingsgeschillen. Vragen? Neem contact op via tsanders@akd.nl of LinkedIn.