A-G Hoge Raad: handhaving tegen curator leidt inderdaad tot boedelschuld
De rechtspraak van de bestuursrechter over handhaving van het omgevingsrecht bij een faillissement is curatoren al jaren een doorn in het oog. Deze rechtspraak betekent dat zij aan te spreken zijn door de overheid voor het naleven van milieu wet- en regelgeving. Een neveneffect hiervan is dat de schulden die uit die handhaving voortvloeien met voorrang moeten worden voldaan. Naar aanleiding van prejudiciële vragen van de rechtbank Rotterdam ligt de vraag voor bij de Hoge Raad of dit wel terecht is. Moet de overheid voorrang krijgen? Op 1 maart werd de conclusie van A-G Valk in deze zaak gepubliceerd. Hij vindt van wel. In dit blog geef ik wat context en vat ik de inhoud van de conclusie samen.
Wat zegt de bestuursrechter over handhaving bij faillissement?
Na een faillissement neemt de curator de touwtjes over bij het bedrijf. De curator wordt door de bestuursrechter uit hoofde van zijn functie (ook wel: ‘qualitate qua’ of ‘q.q.’) daarom ook verantwoordelijk geacht voor de naleving van het milieurecht door het failliete bedrijf. Hij wordt ook verantwoordelijk geacht voor de overtredingen die al zijn aangevangen of gepleegd vóór het faillissement. Tot slot kan hij ook worden aangeschreven voor de kosten die voortvloeien uit die handhaving.
De onuitgesproken gedachte hierachter is dat dit nodig is om het milieu goed te beschermen – en dat het milieu belangrijker is dan de belangen van de schuldeisers. Lees hier meer over die bestuursrechtspraak.
Gevolg: overheid heeft feitelijk voorrang op andere schuldeisers
Deze rechtspraak heeft als gevolg dat de schulden die ontstaan als gevolg van handhaving feitelijk voorrang hebben op ‘normale’ schulden. De schulden als gevolg van de handhaving zijn immers formeel gemaakt door de curator en zijn dus in beginsel boedelschulden. Boedelschulden hebben voorrang op de meeste andere schulden (met uitzondering van – grof gezegd – hypotheekschulden, de belastingdienst en UWV, het salaris van de curator) en worden dus vóór de schulden van normale schuldeisers voldaan.
De rechtspraak van de bestuursrechter leidt er dus toe dat de handhavende overheid een bevoorrechte positie heeft en dat de curator kan worden aangesproken voor feiten die dateren van vóór het faillissement. Beiden zijn lastig te verkroppen voor curatoren, getuige de (regelmatige) procedures die hierover worden gevoerd bij de bestuursrechter.
Prejudiciële vragen: klopt het wel?
De rechtbank Rotterdam vraagt zich of af dat wel helemaal de bedoeling is. In uitgebreide prejudiciële vragen vraagt de rechtbank (in het kort samengevat) of dit soort schulden inderdaad boedelschulden zijn (of niet). Met andere woorden: klopt het wel dat de overheid voorrang heeft op andere schuldeisers als zij handhavend optreedt tegen de curator?
Wat zegt de A-G nu?
Hoewel insolventierecht specialisten erg kritisch zijn op het kwalificeren van dit soort schulden als boedelschulden (zeker voor wat betreft de schulden die voortvloeien uit overtredingen die zijn begaan vóór het faillissement), zegt de A-G nu dat hij vindt dat dit door de beugel kan. Dit soort schulden zijn wat hem betreft boedelschulden. Dat past volgens hem ook in het systeem van de faillissementswet.
En hoe zit het met de overheid die bewust wacht met handhaven?
Feitelijk leidt het aanmerken van dit soort schulden tot het geven van de overheid van een (sterke) voorrangspositie die niet in de wet staat. Bovendien kan de overheid zelf bepalen wanneer zij handhaaft – en dus ook zelf bepalen wanneer de geldschuld ontstaat. Door goed te timen kan de overheid dus haar vordering zelf verheffen tot een boedelschuld.
De A-G wijst er op dat dit wellicht onwenselijk is. Hij vindt echter dat het niet op de weg van de Hoge Raad ligt om daar wat aan te doen. Dit is namelijk een logische consequentie van het systeem van de Faillissementswet. Als dat anders moet, dan moet de wetgever dat oppakken, aldus de A-G.
Wat betekent dit voor de praktijk?
Een conclusie van een A-G is geen garantie op een bepaalde uitkomst van de procedure bij de Hoge Raad. Het is wel een redelijke indicator voor de uitkomst. Het arrest van de Hoge Raad zal echter uiteindelijk uitsluitsel geven hierover.
Als de conclusie inderdaad wordt gevolgd door de Hoge Raad, dan betekent dit dat de bestaande praktijk zal blijven zoals die is. Dat houdt in dat de curator q.q. kan worden aangesproken bij handhaving van het milieurecht en dat de schulden die daaruit voortvloeien voor rekening van de boedel zijn. Deze schulden zullen dan voorrang (blijven) hebben op (veel) andere schulden. Dat zal milieu-liefhebbers deugd doen, maar niet zonder meer tot gejuich leiden bij curatoren.
Over de auteur
Thomas Sanders is advocaat bij AKD advocaten te Breda en Eindhoven. Hij is gepromoveerd aan de Universiteit Leiden op het gebied van het handhavingsrecht en het invorderingsrecht. Zijn praktijk richt zich op het bijstaan van overheden en bedrijven in (omgevingsrechtelijke) handhavingsgeschillen en de handhaving van de openbare orde. Vragen? Neem contact op via tsanders@akd.nl of LinkedIn.