ABRvS 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2515 – Overtreder die eerder tegen toezichthouder erkende eigenaar te zijn, kan daar niet (geslaagd) op terugkomen in hoger beroep.

Print deze pagina

“Overtreder?

4.       De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de eigenaar of rechthebbende van de objecten waarmee de in geding zijnde overtredingen zijn begaan, of degene die dat claimt te zijn, moet worden aangemerkt als overtreder in de zin van artikel 5:1, tweede lid, van de Awb. Dat is door [appellant] ook niet betwist.

4.1.    [appellant] betwist voor het eerst in hoger beroep dat hij de objecten 2, 3, 4, 17 en 18 heeft aangewezen en stelt dat die niet van hem zijn. Volgens hem is er geen bewijs dat dat anders zou zijn. Het college heeft geen lijst met aangewezen objecten waarvoor hij heeft getekend en geen rapportage over de situatie of de gesprekken op 29 april 2019. Hij wijst er op dat het vaststellingsdocument eenzijdig is opgemaakt en dat de foto’s later zijn toegevoegd. Hij is niet de eigenaar van object 4, de container met hennep, die hij als opslag voor zijn werkspullen gebruikte. In de melding ontmanteling staat weliswaar dat hij dat wel is, maar er is geen proces-verbaal van verhoor door de politie waaruit blijkt dat hij dat tegenover de politie heeft verklaard. De rechtbank heeft volgens hem ten onrechte geoordeeld dat hij overtreder is met betrekking tot de objecten 2, 3, 4, 17 en 18.

4.2.    Uit het constateringsrapport, het document met verwijderde objecten en de lijst met twintig geclaimde objecten volgt dat [appellant] de objecten 2, 3 en 4 als zijn eigendom heeft aangewezen. Dat volgt voor de objecten 17 en 18 uit het vaststellingsdocument en de lijst met twintig geclaimde objecten. [appellant] heeft de juistheid van de inhoud van voormelde stukken in bezwaar en beroep niet betwist, behalve dat hij in beroep heeft gesteld dat hij van object 4, de container met hennep, alleen de inhoud heeft geclaimd en niet de container zelf. [appellant] heeft in bezwaar en beroep betoogd dat hij geen overtreding heeft begaan met het plaatsen van de objecten en dat hij in de gelegenheid moet worden gesteld om zijn objecten terug te plaatsen op het terrein. Daaruit volgt dat [appellant], behalve in beroep met betrekking tot object 4, zich toen op het standpunt stelde dat de objecten van hem waren. Dat past ook bij de door hem over de begunstigingstermijn gevoerde procedure in kort geding bij de civiele rechter en zijn verzoek om voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter van de rechtbank.

4.3.    Het feit dat [appellant] de lijst met twintig geclaimde objecten en het vaststellingsdocument niet heeft ondertekend, en dat de toezichthouders op 2 mei 2019 foto’s aan het vaststellingsdocument hebben toegevoegd – waarover [appellant] dus bij de voorzieningenrechter, in bezwaar en in beroep beschikte – is geen reden om niet van de juistheid van het vaststellingsdocument uit te gaan. T. Sanichar, een van de twee toezichthouders die dat document op ambtseed hebben opgemaakt en ondertekend, heeft op de zitting bij de Afdeling verklaard dat hij op 29 april 2019 met [appellant] over het terrein heeft gelopen, en dat [appellant] toen twaalf objecten heeft aangewezen die van hem waren, zoals vermeld in het vaststellingsdocument. [appellant] heeft toen desgevraagd bevestigd dat hij dat rondje heeft gelopen en objecten heeft aangewezen. Met betrekking tot object 4, de container met hennep, volgt ook uit de melding ontmanteling dat [appellant] heeft geclaimd de eigenaar van dit object te zijn. Daarin is vermeld: “[appellant] heeft verklaard dat de container en de drogerij en aangetroffen hennep van hem is.” Dat er geen proces-verbaal van verhoor door de politie beschikbaar is, is geen reden om aan te nemen dat zijn verklaring in de melding ontmanteling door de politie onjuist is weergegeven. Van de juistheid daarvan kan daarom worden uitgegaan.

4.4.    De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat [appellant] de eigenaar is, althans heeft geclaimd te zijn, van de in hoger beroep nog in geding zijnde objecten 2, 3, 4, 17 en 18 en daarmee overtreder is van de artikelen 2:10 en 5:5 van de APV. De enkele ontkenning van [appellant] in hoger beroep dat die objecten van hem zijn is gelet op voormelde stukken en zijn eerdere procesacties onvoldoende voor een ander oordeel.

[…]

Kostenverhaal

7.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij kan worden veroordeeld in de kosten van bestuursdwang ten aanzien van de objecten 2, 3, 4, 17 en 18.

7.1.    De rechtbank heeft de kostenbeschikking van 21 februari 2020 tot verhaal op [appellant] van kosten van bestuursdwang, met toepassing van artikel 5:31c, tweede lid, van de Awb, terug gewezen naar het college voor een besluit op bezwaar, omdat daaruit niet blijkt welke kosten voor welk object zijn gemaakt. Het college heeft aangegeven dat het wacht met het nemen van dat besluit totdat in deze zaak uitspraak zal zijn gedaan. Het kostenverhaal en wat [appellant] daarover heeft aangevoerd kunnen dus in deze procedure niet aan de orde komen.”

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RVS:2022:2515

Print deze pagina

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *