Overtreder?
5. De eigenaar of rechthebbende van de aanhanger waarmee de in geding zijnde overtreding is begaan, of degene die dat claimt te zijn, moet worden aangemerkt als overtreder in de zin van artikel 5:1, tweede lid, van de Awb.
6. [appellant] stelt voor het eerst in hoger beroep dat de aanhanger niet van hem is. Hij was naar eigen zeggen tot en met de procedure in beroep in de veronderstelling dat het om zijn aanhanger ging, maar blijkens de foto van de aanhanger in de schriftelijke uiteenzetting van het college in hoger beroep is dat niet zo. Op die foto staat een aanhanger van iemand anders. [appellant] stelt dat hij deze aanhanger niet heeft geclaimd en dat hij in deze situatie niet de overtreder is.
6.1. De Afdeling houdt het er op grond van de dossierstukken voor dat [appellant] de aanhanger wel heeft aangewezen als zijn eigendom. Zij kent er daarbij betekenis aan toe dat op 28 februari 2020 slechts één object is gestickerd met een last onder bestuursdwang. Het college heeft de foto van de aanhanger in beroep bij het verweerschrift gevoegd. [appellant] heeft in die procedure – in beroep bij de rechtbank dan wel op de zitting bij de rechtbank – echter niet gesteld dat de aanhanger niet van hem is. Dat de foto aan zijn aandacht zou zijn ontsnapt omdat hem met betrekking tot meer objecten lasten onder bestuursdwang zijn opgelegd, zoals hij op de zitting bij de Afdeling heeft aangevoerd, acht de Afdeling niet geloofwaardig en komt voor zijn risico. De rechtbank is er terecht van uitgegaan dat [appellant] de eigenaar is van de aanhanger, althans heeft geclaimd te zijn, en daarmee overtreder is van artikel 5:50, eerste lid, van de verordening.
6.2. Het betoog faalt.
Afzien van handhaving?
7. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Handhavend optreden kan onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
7.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden af had moeten zien. Zaanderhorn is in het verleden aangewezen en bestemd als terrein voor kermisexploitanten met hun pakwagens. De kermisexploitanten moeten dan ook in de gelegenheid worden gesteld om hun pakwagens te stallen en deze in de winter te repareren. Ook wijst hij erop dat de gemeente rond 1994 kermisexploitanten met hun pakwagens heeft verhuisd naar een locatie op de Ducaatstraat, maar dat hij een van de vijf kermisexploitanten is die is achtergebleven omdat er geen geld en/of ruimte meer was om ook hen naar de Ducaatstraat te verhuizen. De achterblijvers willen ook graag naar een nieuwe locatie of ruimte voor hun pakwagens. Zij hebben het college in de loop der jaren daarover verschillende voorstellen gedaan, zoals het voorstel om op Zaanderhorn een stuk grond van de gemeente te mogen huren om daar hun pakwagens te stallen. De gemeente is daar niet op ingegaan. Zijn belang als kermisexploitant om zijn bedrijf uit te kunnen blijven oefenen weegt volgens hem zwaarder dan het belang van het college om handhavend op te treden. Het college had de situatie met hem en de andere bewoners van Zaanderhorn moeten bespreken in plaats van handhavend op te treden.
7.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het college van handhaving had moeten afzien. Vast staat dat voor het stallen van pakwagens, anders dan voor de woonwagens, aan de Zaanderhorn geen gedoogbeschikking is gegeven. Gelet op wat in de stukken en tijdens de zitting naar voren is gebracht, komt het de Afdeling voor dat er, zoals [appellant] stelt, desondanks wel gedurende lange tijd pakwagens aan de Zaanderhorn zijn gestald. Het college heeft op zitting verklaard dat destijds niet direct handhavend is opgetreden, maar dat de bewoners steeds zelf de gelegenheid is gegeven om de pakwagens te verwijderen. Dit heeft [appellant] niet weersproken. Daarbij wijst het college erop dat de desbetreffende aanhanger is geplaatst na een eerdere handhavingsactie in 2019, waarbij het terrein is opgeschoond. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat [appellant] erop mocht vertrouwen dat het college niet handhavend zou optreden. Het is te begrijpen dat [appellant] als kermisexploitant een plaats nodig heeft om zijn pakwagens te stallen. Dit is echter geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college van handhaving had moeten afzien. Daarbij is van belang dat het college erop heeft gewezen dat er belangen van derden in het geding waren. Het college heeft namelijk klachten ontvangen van bewoners van de Hemkade. Deze hielden onder meer in dat zij niet meer bij hun achtertuinen konden komen door geplaatste objecten, zoals de aanhanger van [appellant].
7.3. Het betoog faalt. Wel vindt de Afdeling het gewenst dat het college met [appellant] en de andere achtergebleven kermisexploitanten aan de Zaanderhorn in gesprek blijft om een oplossing voor hun situatie te vinden. Het is voor hen belangrijk dat zij een plek hebben waar zij legaal hun pakwagens kunnen stallen. Dat kunnen zij al tientallen jaren niet. Voor andere kermisexploitanten die eerder aan de Zaanderhorn woonden, is ook een oplossing gezocht. Niet valt in te zien waarom het college zich niet zou kunnen inspannen om een oplossing te vinden voor [appellant] en de andere achterblijvers.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RVS:2022:2609
Leave a Reply