“Waar gaat deze zaak over?
2. [appellanten] wonen op het adres [locatie 1] in Enkhuizen, nabij de vijver in het Snouck van Loosenpark. Zij ervaren geluidsoverlast van de fontein in de vijver. Zij lichten toe dat ze in een rustige woonomgeving wonen met weinig omgevingsgeluid. Daardoor vinden zij het geluid van de fontein extra hinderlijk. Om die reden hebben zij op 20 mei 2019 een handhavingsverzoek ingediend bij het college. Volgens hen veroorzaakt de fontein in strijd met artikel 4:6, eerste lid, van de APV Enkhuizen en artikel 7.22, aanhef en onder c, van het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit) geluidsoverlast. Omdat deze artikelen geen concrete geluidsnorm kennen, heeft het college aangesloten bij de geluidsnorm uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit). Op 22 juli 2019 heeft de Omgevingsdienst Noord-Holland een geluidsmeting verricht. Daaruit is gebleken dat er geen overschrijding van de geluidsnorm uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit was. Bij besluit van 23 september 2019 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen, omdat er geen sprake is van een overtreding. [appellanten] hebben vervolgens bezwaar gemaakt. Bij besluit van 21 april 2021 is het bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 januari 2022 heeft de rechtbank hun beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard.
Na september 2020 is de in 2001 geplaatste fontein vervangen door een andere fontein. Partijen zijn het erover eens dat deze nieuwe fontein minder geluidsoverlast geeft dan de oude fontein. Op de zitting hebben [appellanten] aangegeven ook geluidsoverlast van de nieuwe fontein te hebben. De fontein is overdag van 10.00-17.00 uur en in de periode van 1 april tot en met 31 oktober in bedrijf.
Ten onrechte aangesloten bij de norm uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit?
3. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft aangesloten bij de norm van 50 dB(A) uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Volgens hen heeft die norm betrekking op installaties en toestellen in een inrichting, terwijl het in deze zaak gaat om een zuivere woonomgeving waar geen bedrijf of inrichting is toegestaan. In plaats daarvan had het college volgens hen moeten aansluiten bij de geluidsnorm van 30 dB(A) uit artikel 3.8 van het Bouwbesluit, omdat die norm volgens hen is bedoeld om geluidhinder voor buren te beperken.
3.1. De Afdeling stelt vast dat artikel 4:6, eerste lid, van de APV Enkhuizen weliswaar het in werking hebben van toestellen of geluidsapparaten welke voor omwonenden geluidhinder veroorzaken verbiedt, maar dat het vierde lid van dit artikel bepaalt dat dit verbod niet geldt voor openbare fonteinen. Dit betekent in deze zaak dat niet gehandhaafd kan worden op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de APV Enkhuizen.
De Afdeling stelt ook vast dat artikel 7.22, aanhef en onder c, van het Bouwbesluit wel een verbod op het veroorzaken van geluidsoverlast bevat, maar dat daarin geen concrete geluidsnorm is opgenomen. Het college heeft ervoor gekozen om bij de beoordeling van de vraag of de fontein geluidsoverlast veroorzaakt aan te sluiten bij de norm van 50 dB(A) uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit.
3.2. De Afdeling overweegt dat het college beoordelingsruimte heeft bij de beoordeling of er sprake is van geluidsoverlast als bedoeld in artikel 7.22, aanhef en onder c, van het Bouwbesluit. Aan de hand van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het bestuursorgaan van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt, in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen.
In dit geval heeft het college de beoordelingsruimte ingevuld door aan te sluiten bij de geluidsnorm uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Vervolgens heeft het college aan de hand van een meting geconcludeerd dat deze norm niet is overschreden.
3.3. Omdat artikel 7.22, aanhef en onder c, van het Bouwbesluit geen concrete geluidsnorm kent en het college beoordelingsruimte heeft voor de beoordeling wanneer sprake is van geluidhinder in de zin van deze artikelen, mocht naar het oordeel van de Afdeling het college hiervoor aansluiting zoeken bij een andere passende geluidsnorm. Het betoog van [appellanten] dat niet bij de norm uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit kon worden aangesloten, omdat de fontein geen inrichting is, slaagt niet. Dat de fontein geen inrichting is, maakt niet dat het college niet mocht aansluiten bij de geluidnorm uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. De norm houdt in dat het toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van de geluidsbelasting maximaal 50 dB(A) op de gevel van onder andere woningen mag zijn. De keuze voor de toepassing van de concrete geluidsnorm uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit past binnen de beoordelingsruimte die het college heeft.
De Afdeling volgt het betoog van [appellanten] dat had moeten worden aangesloten bij de geluidsnorm van 30 dB uit artikel 3.8, eerste lid, van het Bouwbesluit, niet. Deze geluidsnorm heeft betrekking op de geluidsbelasting van specifieke installaties. Het gaat om een maximaal toegestaan geluidsniveau van 30 dB binnenin de woning. Omdat artikel 3.8, eerste lid, van het Bouwbesluit niet van toepassing is op de fontein, was het college niet verplicht om de concrete geluidsnorm uit dit artikel toe te passen. Dat het college wat betreft de keuze van een concrete geluidsnorm een andere keuze heeft gemaakt dan die overeenkomt met de wens van [appellanten], past binnen de beoordelingsruimte die het college in dit kader toekomt.
Het betoog slaagt niet.”
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@134130/202201224-1-r4/
Leave a Reply