3.1. In de op ambtseed opgemaakte bestuurlijke rapportage van de politie staat het volgende. Op 7 oktober 2020 om 02:43 uur ontving de meldkamer van de politie de melding dat zich op het terrein van de voormalige middelbare school Floor Evers twee mannen bevonden die niet bevoegd waren om daar te zijn. Het schoolgebouw, dat werd gesloopt door een aannemer, lag op een omheind terrein en werd door een beveiligingsbedrijf bewaakt. Op camerabeelden was te zien dat een van deze personen met een kruiwagen over het terrein rondliep. De politie heeft het terrein omsingeld. Een hond van het team surveillancehonden vond buiten het terrein verse menselijke reuksporen die leidden naar een bosschage waar een blauwe scootmobiel en een fiets stonden. De hondengeleider zag dat op deze scootmobiel een tas stond die geopend was. In deze tas zat een elektrische accu-slijptol. De hondengeleider zag dat de omheining naast de scootmobiel opengebroken was en dat bij de opening in de omheining een schroef-accuboormachine op de grond lag. Deze machine leek gebruikt te zijn om de omheining van het terrein te forceren. De hondengeleider zag dat binnen de omheining naast de opening in het hekwerk een kruiwagen stond waarin diverse gereedschappen en goederen lagen. De reuksporen leidden vervolgens naar [wederpartij] die zich op het terrein had verstopt. [wederpartij] heeft verklaard dat hij op het afgesloten terrein in de nachtelijke uren een vriend aan het zoeken is geweest. Hij verklaarde met de fiets te zijn gekomen. Bij onderzoek aan zijn kleding werden bij hem een in werking zijnde hoofdlamp en twee zakmessen aangetroffen. In de directe omgeving van de plaats waar [wederpartij] werd aangehouden leidde het reukspoor naar een paar werkhandschoenen die op de grond lagen. Bij het onderzoek ter plaatse stelde de politie vast dat de op het terrein aangetroffen gereedschappen en andere waardevolle goederen ogenschijnlijk waren verzameld om weggenomen te worden. [wederpartij] is op heterdaad aangehouden wegens diefstal door middel van braak in vereniging gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, of een poging daartoe, en wegens het vervoeren van inbrekersgereedschappen. De tweede verdachte heeft de plaats delict weten te ontvluchten. Uit controle van de politieregisters blijkt dat [wederpartij] sinds 11 mei 1993 een groot aantal antecedenten heeft op het gebied van vermogensdelicten. In juni 2020 werd [wederpartij] verdacht van diefstal van een tweetal fietsen, een overige eenvoudige diefstal, een gewoonteheling, diefstal van een snor-/bromfiets en oplichting. In november 2019 werd [wederpartij] verdacht van heling en diefstal van een fiets, aldus de bestuurlijke rapportage.
3.2. Artikel 2:44, eerste lid, van de Apv luidt: ‘Het is verboden op een openbare plaats te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns, rooftassen of enig ander voorwerp dat of enige stof die ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw, voertuig of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.’ In het tweede lid is bepaald dat dit verbod niet van toepassing is op degene die ter plaatse en ten genoegen van een toezichthouder aannemelijk maakt dat genoemde voorwerpen of stoffen bestemd zijn of gebruikt worden voor andere handelingen dan die in het eerste lid zijn genoemd.
3.3. De vraag is of op grond van de bevindingen in de bestuurlijke rapportage, aannemelijk is dat [wederpartij] artikel 2:44, eerste lid, van de Apv heeft overtreden. Een bestuursorgaan mag, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte en ondertekende bestuurlijke rapportage, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van de rapportage weergeven. Als die bevindingen worden betwist, moet worden onderzocht of, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen, dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.4. In de bestuurlijke rapportage is vermeld dat de politie [wederpartij] heeft aangetroffen op een omheind terrein waar een voormalig middelbareschoolgebouw werd gesloopt. De politie heeft [wederpartij] niet aangetroffen op een openbare plaats. Het college stelt zich op het standpunt dat [wederpartij] op een openbare plaats inbrekerswerktuigen heeft vervoerd of bij zich heeft gehad en zich met de inbrekerswerktuigen op een openbare plaats heeft moeten begeven om de niet-openbare plek te kunnen bereiken. Dit standpunt is gebaseerd op de vermelding in de rapportage, dat bij de opening in de omheining een schroef-accuboormachine op de grond lag, die gebruikt leek om de omheining van het terrein te forceren. In de bestuurlijke rapportage is echter ook vermeld dat [wederpartij] heeft verklaard dat hij zich per fiets naar het terrein heeft begeven en daar op zoek was naar een vriend en de politie heeft geconstateerd dat een ‘tweede verdachte’ het terrein heeft weten te ontvluchten. De rol van deze tweede persoon en het verband tussen [wederpartij] en de scootmobiel zijn onduidelijk. Niet valt uit de sluiten dat die tweede persoon zich met de schroef-accuboormachine op een openbare plaats heeft begeven om het terrein te kunnen bereiken. Hetzelfde geldt voor de accu-slijptol die in de tas van de scootmobiel is aangetroffen. Verder is van belang dat de politie [wederpartij] heeft aangetroffen op een terrein waar sloopwerkzaamheden plaatsvonden en waar zich wegens de aard van deze werkzaamheden gereedschappen bevonden. Ook valt niet uit te sluiten dat de hoofdlamp en twee zakmessen die bij [wederpartij] zijn aangetroffen, van het terrein afkomstig waren. Gelet op deze feiten en omstandigheden is er gerede twijfel over de juistheid van het standpunt van het college, dat [wederpartij] op een openbare plaats inbrekerswerktuigen heeft vervoerd of bij zich heeft gehad. Wat het college aanvoert over de antecedenten van [wederpartij] en dat het de politie ambtshalve bekend is dat hij frequent gebruik maakt van een scootmobiel, maakt dat niet anders. De bevindingen van de bestuurlijke rapportage bieden onvoldoende grondslag voor de conclusie van het college, dat [wederpartij] artikel 2:44, eerste lid, van de Apv heeft overtreden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden door middel van het opleggen van een last onder dwangsom.
3.5. Het betoog slaagt niet.
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@134187/202108108-1-a3
Leave a Reply