ABRvS 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1531 – feit dat college aan eigen gemeente een LoD op zou leggen (‘vestzak-broekzak’), is geen bijzondere omstandigheid om af te zien van handhaving.

Print deze pagina

Bijzondere omstandigheid

10. Het college heeft, ondanks een geconstateerde overtreding, de gemeente als overtreder geen last opgelegd, omdat volgens hem in dit geval sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan hij van handhavend optreden mag afzien. Daarvoor heeft het college doorslaggevend geacht dat het niet passend is om als college de gemeente waartoe het college als bestuursorgaan behoort een sanctiebesluit op te leggen, nu dit in feite erop neerkomt dat de gemeente zowel eigenaar en overtreder als handhaver is. Verder is een sanctiebesluit in deze situatie volgens het college niet effectief, omdat de financiële prikkel van verbeuring of kostenverhaal vervalt. De gemeente zal namelijk een eventuele verbeurde dwangsom moeten betalen, maar ook ontvangen, zo stelt het college.

10.1. De Stichting betoogt dat de omstandigheid dat de gemeente en het college onderdeel van dezelfde organisatie zijn geen bijzondere omstandigheid is op grond waarvan het college van handhavend optreden kon afzien.

10.2. Niet in geschil is dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. Als het college bevoegd is om handhavend op te treden, zal het in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Dit gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.

10.3. De Afdeling is van oordeel dat de door het college aangevoerde omstandigheid geen bijzondere omstandigheid is op grond waarvan het college had mogen afzien van handhaving. Daarbij stelt de Afdeling voorop dat de gemeente – eigenaar en exploitant van het sportcomplex op de locatie – een rechtspersoon, ingesteld krachtens publiekrecht, is en het college ingevolge artikel 160, eerste lid, aanhef en onder e, van de Gemeentewet, bezien in samenhang met artikel 95, derde lid, van de Wbb, het bevoegde (bestuurs)orgaan is om een besluit te nemen als het onderhavige. Gelet hierop zijn de gemeente en het college – anders dan het college betoogt – als overtreder respectievelijk handhaver in juridische zin van elkaar te onderscheiden. Het college mag als bevoegd gezag voor de handhaving geen onderscheid maken naar type overtreder. De beginselplicht tot handhaving geldt hier onverkort. Daarbij wordt opgemerkt dat de benadering van het college erop neer zou komen dat wanneer de gemeente een wettelijke bepaling overtreedt, bestuursrechtelijk handhavend optreden onmogelijk is in gevallen waarin de wetgever, zoals in dit geval, het college van burgemeester en wethouders daarmee heeft belast. Die consequentie kan niet worden aanvaard.

10.4. Gelet op het voorgaande heeft het college niet deugdelijk gemotiveerd waarom het heeft afgezien van het treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen en heeft het het besluit daartoe bij het bestreden besluit op bezwaar ten onrechte gehandhaafd.

Het betoog slaagt.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:1531

Print deze pagina

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *