– Kan de overtreding aan [appellante] worden verweten en moet de boete gematigd worden?
5. Artikel 7.20, eerste lid, van het Arbobesluit, bevat geen opzet of schuld als bestanddeel. Er is sprake van een overtreding als aan de materiële voorwaarden van die bepaling is voldaan. Als dat zo is, mag in beginsel van de verwijtbaarheid van de overtreding worden uitgegaan. In situaties waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt, bestaat geen grond voor boeteoplegging. Dat volgt uit artikel 5:41 van de Awb. Die situatie doet zich in elk geval voor indien de overtreder aannemelijk heeft gemaakt dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de boete te matigen. Daarbij kan een rol spelen dat uit feiten en handelingen blijkt dat de overtreding niet opzettelijk is begaan. Aan dit uitgangspunt is invulling gegeven in artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel. In deze bepaling zijn vier inspanningen beschreven die elk kunnen leiden tot matiging van de boete met 25%. De vraag of en zo ja, in hoeverre [appellante] een verwijt te maken valt, hangt dus samen met de vraag of zij aan de vier matigingsgronden van artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel heeft voldaan. (Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1114.) Deze matigingsgronden zijn, kort gezegd: a) inventarisatie risico’s en ontwikkeling veilige werkwijze, b) het creëren van de noodzakelijke randvoorwaarden voor een veilige werkwijze, c) adequate instructies en d) adequaat toezicht.
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@137542/202106849-1-a3/
Leave a Reply