8. De rechtbank is het met de minister eens dat de overtreding die eiser heeft begaan, een ernstige overtreding is. Eiser heeft niet alleen gereden zonder bestuurderskaart, maar heeft daarbij na het opnieuw invoeren van de bestuurderskaart een onjuiste opgave gedaan. Hij was immers niet aan het rusten, maar heeft de vrachtwagen verplaatst, of is ermee naar huis gereden. Dat het gaat om een (relatief) korte afstand, maakt dat niet anders. Juist het doen van de onjuiste opgave is waar de minister hard tegen wil optreden, omdat controle anders onmogelijk wordt. Dat op het rijden zonder bestuurderskaart volgens eiser een lagere boete (€ 1.100) is gesteld, maakt niet dat deze boete (€4.400 per overtreding) onredelijk hoog is.
8.1.
Ook het standpunt van eiser dat hij dacht dat verwijderen van de kaart was toegestaan, omdat een politieagent hem dat heeft uitgelegd, volgt de rechtbank niet. Het wordt van eiser, als zelfstandig ondernemer, verwacht dat hij de regels kent en deze naleeft. Het standpunt van de minister dat hier sprake is van normale verwijtbaarheid volgt de rechtbank dan ook.
8.2.
Toch vindt de rechtbank in dit geval dat de boete gematigd moet worden. Zij merkt in dat kader op dat de Beleidsregel voor het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete bij transportcontroles geen onderscheid maakt in de omvang van het bedrijf. Voor een klein vervoersbedrijf zullen de gevolgen van een boete in de regel echter bezwarender zijn dan voor een aanzienlijk groter bedrijf, nu bij die laatste veel grotere omzetten en winsten te verwachten zijn en de impact van een boete daarmee een stuk kleiner is. De rechtbank wijst erop dat de minister elders in zijn beleid ook onderkent dat dit onderscheid relevant kan zijn. Bij bedrijfsinspecties wordt voor het aantal op te leggen boetes en de hoogte daarvan namelijk wel onderscheid gemaakt aan de hand van het aantal werknemers dat in dienst is bij het vervoersbedrijf. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende grond is om aan te nemen dat de toepassing van de Beleidsregel in dit concrete geval tot een onevenredige uitkomst leidt. Er is voldoende gebleken dat de betaling van de door de minister vastgestelde boete een grotere druk legt op de financiële situatie van de firma in deze zaak, dan op die van de bedrijven met het oog waarop de Beleidsregel is opgesteld. Eiser wordt daarmee harder door de boete getroffen. Dat het bedrijf een vermogen heeft dat (iets) groter is dan het totaal van de boete, zoals verweerder heeft gesteld in zijn brief van 14 februari 2023, maakt nog niet dat de boete in verhouding staat met de omvang van het bedrijf. Ook de betalingsregeling die de minister in het verweerschrift heeft aangeboden, verandert niets aan het totaalbedrag van de boete.
8.3.
Daarom acht de rechtbank de boete in dit geval onevenredig hoog. Het bestreden besluit moet in zoverre worden vernietigd wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door een beslissing te nemen over de hoogte van de boete. De rechtbank acht een boete van € 6.000 aan eiser in dit geval passend en geboden. Hiermee wordt naar het oordeel van de rechtbank enerzijds recht gedaan aan de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid en anderzijds de financiële uitwerking hiervan op het bedrijf van eiser met een relatief beperkte omvang.
9. De beroepsgrond slaagt.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBNNE:2023:2433
Leave a Reply