Beoordeling door de rechtbank
9.1.
Eiseres betoogt in de eerste plaats dat aan haar ten onrechte een last is opgelegd en dat de ACM geen bewijs heeft geleverd van het aantal nepvolgers en/of neplikes zoals dit in de last is verondersteld. Voorts is in dit verband een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel.
9.2.
Een belanghebbende kan in de procedure tegen een invorderingsbesluit in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan alleen in uitzonderlijke gevallen (ECLI:NL:RVS:2022:334). Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen als vaststaat dat er geen overtreding is gepleegd of betrokkene geen overtreder is (zie ECLI:NL:RVS:2019:466, punt 2.2. en ECLI:NL:CBB:2019:190, punt 4.4). Een ander uitzonderlijk geval kan de onuitvoerbaarheid van een last betreffen (zie ECLI:NL:RVS:2022:378, punt 12.2 en ECLI:NL:CBB:2021:87, punt 6.3.2).
9.3.
De rechtbank stelt vast dat bij de lastoplegging is aangegeven welke niet-authentieke engagement op welke sociale media accounts namens eiseres is geplaatst. Bij de lastoplegging is gemotiveerd dat eiseres daarmee artikel 8.8 van de Whc in verbinding met artikel 6:193c, eerste lid, aanhef en onder c en f, en artikel 6:193g, aanhef en onder v, van het BW heeft overtreden. Artikel 2.9, aanhef en onder a, van de Whc biedt de ACM de bevoegdheid om ter zake van een overtreding een last op te leggen. Met haar standpunt dat de ACM de overtreding en de omvang daarvan niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt, miskent eiseres dat het gelet op de onherroepelijke last op haar weg ligt om aannemelijk te maken dat zich een of meer van de hiervoor genoemde uitzonderingsgevallen voordoen. Eiseres heeft dat niet gesteld en ook niet aannemelijk gemaakt, zodat haar betoog niet wordt gevolgd.
10.1.
Eiseres betoogt dat de ACM handelt in strijd met het vertrouwensbeginsel door over te gaan tot invordering. In dit verband wijst zij er op dat de bestuursvoorzitter van de ACM tijdens een radio interview op 23 april 2021 kenbaar heeft gemaakt dat alle neplikes en nepreviews waren verwijderd, zodat aan eiseres geen boete meer behoefde te worden opgelegd.
10.2.
De bestuursrechter hanteert een stappenplan bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel (bijv. ECLI:NL:CBB:2022:458). De eerste stap ziet op de juridische kwalificatie van de uitlatingen die zijn gedaan van de zijde van het bestuursorgaan. Het gaat er dan om hoe eiseres de uitlatingen van de bestuursvoorzitter van de ACM heeft mogen begrijpen. In dit verband is de volgende door de ACM uitgewerkte transcriptie van een onderdeel van het op 23 april 2021 uitgezonden radio-interview relevant:
“Minuut 33:04
Interviewer: Maar als die bedrijven niet zouden bestaan dan zou jullie hele toezicht niet nodig zijn.
M. Snoep: Klopt, maar het aanbieden van neplikes en nepreviews heeft wel onze aandacht, maar het gaat ons primair om de handelaren die hier gebruik van maken. Als deze bedrijven geen klanten meer hebben, dan wordt er ook geen gebruik meer van gemaakt.
Minuut 33:19
Interviewer: Wat gebeurt er dan nu dan met de bedrijven, in dit geval Mo Bicep, dat daar wel mee in zee ging?
M. Snoep: Ja, wat bedrijf gedaan heeft, die heeft terecht alle neplikes en nepreviews van de site af gehaald, wij volgen dat op en zitten daar zeer bovenop. En op dit moment is die site weer vrij van neplikes en nepreviews.
Minuut 33:38
Interviewer: Zonder dat er een boete aan te pas moest komen?
M. Snoep: Klopt.”
10.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres aan deze uitlating van de bestuursvoorzitter van de ACM niet het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat geen dwangsommen zijn verbeurd. Ten eerste zijn de uitlatingen gedaan op een tijdstip dat ligt na 21 maart 2021 en neemt de ACM in de heroverweging het standpunt in dat toen was voldaan aan de last. Dit betekent dat er ten tijde van het radio-interview geen dwangsommen meer werden verbeurd. Ten tweede is een koppeling gemaakt tussen het verwijderen van neplikes en nepreviews en het ontbreken van de noodzaak om daarvoor nog een boete op te leggen. In dit verband merkt de rechtbank op dat een beslissing over het wel of niet opleggen van een bestuurlijke boete wat anders is dan de vaststelling dat dwangsommen wel of niet van rechtswege zijn verbeurd. Eiseres liet zich ten tijde van de uitspraak door de bestuursvoorzitter van de ACM bijstaan door haar gemachtigde en die zou dit onderscheid moeten kunnen maken. Ten derde volgt uit de correspondentie die toen tussen partijen liep dat eiseres wist dat de ACM nog onderzoek deed naar de verbeurte van dwangsommen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de ACM aan eiseres voor het interview al te kennen had gegeven dat niet volledig aan de last was voldaan en dat eiseres naar aanleiding van het interview geen contact heeft opgenomen met de ACM om navraag te doen naar de betekenis daarvan. De ACM heeft wel kort na het interview per e-mail contact opgenomen met eiseres om duidelijk te maken dat het interview heeft plaatsgevonden en dat dit interview niet betekent dat tijdig en volledig aan de last is voldaan en dus ook niet betekent dat er geen dwangsommen zijn verbeurd.
Dit is in een gesprek tussen de ACM en eiseres nogmaals toegelicht. Het feit dat de bestuursvoorzitter tijdens dat gesprek niet aanwezig was, kan geen rol spelen bij de beantwoording van de vraag of eiseres een beroep toekomt op opgewekt vertrouwen.
Dit betekent dat eiseres aan dit interview niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de bestuursvoorzitter van de ACM het standpunt innam dat eiseres in het geheel geen dwangsommen heeft verbeurd. Het betoog faalt daarom.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBROT:2023:6973
Leave a Reply