Hoger beroep college
4. Het college betoogt dat de rechtbank een verkeerde uitleg heeft gegeven aan vergunningvoorschrift 11.5. Het college bestrijdt dat dit vergunningvoorschrift na de eerste drie tewaterlatingen na inwerkingtreding van de omgevingsvergunning was uitgewerkt en daardoor niet langer kon worden overtreden. Volgens het college kon Pattje de last bij nieuwe tewaterlatingen dan ook wel degelijk opnieuw overtreden en heeft zij dat ook gedaan. Daardoor zijn dwangsommen verbeurd. Het college betoogt dat het dan ook bevoegd was om die dwangsommen in te vorderen.
4.1. De Afdeling stelt voorop dat Pattje niet is opgekomen tegen het besluit van 13 februari 2019 tot oplegging van de last onder dwangsom. Dit besluit is daarom onherroepelijk geworden. Verder is niet in geschil dat Pattje na de oplegging van de last onder dwangsom opnieuw verschillende keren schepen van groter dan 60 m te water heeft gelaten zonder vooraf en achteraf de bouwkundige staat van de in vergunningvoorschrift 11.5 genoemde woningen op te nemen.
4.2. Bij een besluit over invordering van een verbeurde dwangsom moet aan het belang van die invordering veel gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van de oplegging van een last onder dwangsom. Ook de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb; Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115) gaat hiervan uit. Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dat verbeurde dwangsommen dus worden ingevorderd. Alleen in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
4.3. Een belanghebbende kan in de procedure tegen de invorderingsbeschikking of de kostenverhaalsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom of last onder bestuursdwang naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan alleen in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen als evident is dat er geen overtreding is gepleegd of betrokkene geen overtreder is. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466.
4.4. Het betoog van het college slaagt. De tekst van vergunningvoorschrift 11.5 dwingt naar het oordeel van de Afdeling niet tot de uitleg die de rechtbank daaraan heeft gegeven. Weliswaar kan met de rechtbank worden aangenomen dat de bedoeling van het voorschrift was dat Pattje daaraan zou voldoen bij de eerste drie opeenvolgende tewaterlatingen van schepen van groter dan 60 m na inwerkingtreding van de omgevingsvergunning, maar uit de tekst van het voorschrift volgt niet evident dat de werking van het voorschrift is beperkt tot die eerste drie tewaterlatingen, ongeacht of dat voorschrift daarbij is nageleefd of niet. Naar het oordeel van de Afdeling is dus ook niet evident dat Pattje vergunningvoorschrift 11.5 niet meer kon overtreden na de eerste drie tewaterlatingen van schepen van groter dan 60 m na inwerkingtreding van de omgevingsvergunning.
5. De Afdeling zal dan ook, in de plaats van de rechtbank, de overige beroepsgronden die Pattje tegen de invorderingsbesluiten in verband met de tewaterlatingen naar voren heeft gebracht, beoordelen.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:4257
Leave a Reply