Het hoger beroep
4. [appellant] is het niet eens met de tussenuitspraak en de einduitspraak. Zijn betoog komt er in de kern op neer dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de zaak een lange voorgeschiedenis kent en dat al geruime tijd bij herhaling sprake was van overtredingen. De constateringen op 6 juli 2019, 11 juli 2019 en 12 juli 2019 hadden voor het college dan ook aanleiding moeten zijn om het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden, toe te wijzen. Volgens hem kon het college bij het bestreden besluit van 24 juli 2019 niet meer volstaan met een waarschuwing. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat uit de controlerapporten kan worden afgeleid dat overtredingen zijn beëindigd, nu deze rapporten onvoldoende duidelijk zijn over de aangetroffen situatie en nu het gaat om van tevoren aangekondigde controles waarop Van den Bosch zich kon voorbereiden. De rechtbank had ook uit de latere controles op 29 juli 2020 en 5 februari 2021 moeten afleiden dat de overtredingen niet waren beëindigd. De rechtbank had op dit punt in de einduitspraak moeten terugkomen van haar oordeel in de tussenuitspraak, aldus [appellant].
4.1. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
4.2. De Afdeling stelt voorop dat het college het nieuwe besluit op bezwaar van 24 juli 2019 moest nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank van 24 juni 2019. Het college heeft aan dat besluit de rapporten van 11 juli 2019 en 15 juli 2019 van nieuw uitgevoerde controles van het binnenterrein op 6 juli 2019, 11 juli 2019, en 12 juli 2019, ten grondslag gelegd.
De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat het college zich mocht baseren op deze rapporten. Dat, zoals [appellant] aanvoert, de rechtbank overweegt dat bij de controles ook beeldmateriaal is gemaakt, terwijl geen video-opnames zijn overgelegd, laat onverlet dat de rapporten van 11 juli 2019 en 15 juli 2019 – behalve op het punt van de houtopslag – voldoende duidelijk zijn over de aangetroffen situatie. In de rapportage van de laatste controle op 12 juli 2019 staat dat is geconstateerd dat het eerder nog aangetroffen afval in de vorm van voedsel en voedselresten, was verwijderd. In zoverre was er op het moment dat het college het nieuwe besluit op bezwaar nam geen sprake meer van een nog voortdurende overtreding.
Dat, zoals de rechtbank in de tussenuitspraak heeft overwogen, in deze rapportage niet staat dat ook de houtopslag op 12 juli 2019 niet meer aanwezig was, wil nog niet zeggen dat de rechtbank in zoverre wel van een voortdurende overtreding had moeten uitgaan. In deze rapportage staat evenmin dat de houtopslag nog wel aanwezig was, of dat enige andere opslag of andere overtreding is geconstateerd. De rechtbank is in zoverre terecht uitgegaan van een motiveringsgebrek dat het college zou kunnen herstellen.
4.3. De rechtbank heeft verder terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college bij het besluit van 24 juli 2019 toch handhavend had moeten optreden, om herhaling van eerder geconstateerde overtredingen te voorkomen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zijn gedragslijn mocht volgen die inhoudt dat bij constatering van een overtreding de overtreder eerst een waarschuwing krijgt, voordat een handhavingsprocedure wordt gestart. [appellant] heeft niet met concrete gegevens onderbouwd dat sprake was van eerdere overtredingen die zich met een zodanige regelmaat hebben voorgedaan en waarvan het college op de hoogte was of kon zijn, dat het college bij het besluit van 24 juli 2019 niet had mogen volstaan met een waarschuwing aan Van den Bosch dat bij volgende overtredingen wel handhavend zou worden opgetreden. Voor zover uit latere controles op 29 juli 2020 en 5 februari 2021 van nieuwe overtredingen is gebleken, leidt dat niet tot een ander oordeel, omdat het college daar ten tijde van het besluit van 29 juli 2019 nog geen rekening mee kon houden. De Afdeling voegt hier ten overvloede aan toe, zoals ook de rechtbank in haar overwegingen heeft betrokken, dat het college in vervolg op de waarschuwing aan Van den Bosch en nadat opnieuw afval op het binnenterrein was aangetroffen, daarover op 16 januari 2020 alsnog een handhavingsbesluit heeft genomen. De controles waarop [appellant] zich beroept, zijn kennelijk uitgevoerd om te beoordelen of Van den Bosch de opgelegde last naleefde. Op de zitting is naar voren gekomen dat deze last nog steeds geldt en dat het college op naleving daarvan controleert. In zoverre zou het ook geen doel dienen om het college op te dragen daarover alsnog een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
4.4. Verder ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 24 juli 2019 – dat wil zeggen: de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden – niet in stand mocht laten op het punt van de houtopslag. De rechtbank mocht betekenis toekennen aan de door het college overgelegde rapportage van een controle op 5 november 2019, waaruit blijkt dat er op dat moment geen houtopslag is aangetroffen. De rechtbank heeft dan ook terecht geen aanleiding gevonden om aan te nemen dat in zoverre sprake was van een voortdurende overtreding waarover het college alsnog een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant] moest nemen.
Het betoog slaagt niet.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:4398
Leave a Reply