ABRvS 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:846 – Overtreder voert terecht aan dat gedeeltelijk aan last is voldaan, maar dwangsom is gekoppeld aan alle maatregelen gezamenlijk. Invordering hoeft niet gematigd te worden.

Print deze pagina

Conclusie over de vraag of aan de last is voldaan

14.     De Afdeling komt tot de conclusie dat het betoog slaagt voor zover is geoordeeld dat sprake is van overtredingen van artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet en de artikelen 2.22 en 7.21 van het Bouwbesluit. Daarvoor bieden de inspectierapporten onvoldoende grondslag. De rechtbank is er echter terecht vanuit gegaan dat niet volledig aan de lastgeving was voldaan. Het college is namelijk terecht tot de conclusie gekomen dat na het verstrijken van de begunstigingstermijn nog altijd sprake was van overtreding van artikel 12 van de Woningwet. Hetzelfde geldt voor de artikelen 2.6 en 3.26 van het Bouwbesluit en daardoor voor artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet. De last onder dwangsom bepaalt dat alle overtredingen in de last onder dwangsom moeten worden opgeheven om te voorkomen dat de dwangsom van € 75.000,00 verbeurt. Bij het bepalen van de dwangsom is geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende aan de last ten grondslag gelegde overtredingen. Om die reden heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de last is overtreden.

Bijzondere omstandigheden

15.     [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het college van (volledige) invordering van de dwangsom af had moeten zien. Daartoe voert hij aan dat in de last onder dwangsom sprake is van drie overtredingen die opgeheven kunnen worden met verschillende herstelmaatregelen. De dwangsom is niet uitgesplitst in een bedrag per overtreding, maar is gesteld op een bedrag van € 75.000,00 ineens indien niet alle overtredingen zijn opgeheven. [appellant] betoogt dat hij in ieder geval op de meeste punten aan de last heeft voldaan. [appellant] stelt daarom voorop dat er geen sprake meer is van strijdigheid met de last. Voor zover er nog sprake is van een situatie waarin de last is overtreden stelt [appellant] dat dit nog slechts voor een klein deel van de last geldt. Er zijn overtredingen ongedaan gemaakt en voor zover dit niet het geval is, heeft [appellant] uitvoering gegeven aan verschillende herstelmaatregelen, aldus [appellant]. Het is daarom onevenredig om in die situatie de volledige dwangsom in te vorderen. De hoeveelheid resterende overtredingen staat dan namelijk niet meer in verhouding tot de hoogte van de dwangsom van € 75.000,00 ineens.

15.1.  De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn waardoor het college van (volledige) invordering af had moeten zien. Dat eiser een aantal van de feitelijke werkzaamheden om aan de last te voldoen heeft uitgevoerd, is hiertoe onvoldoende, aldus de rechtbank.

15.1.  De Afdeling herhaalt allereerst dat in een procedure over invordering geen gronden naar voren kunnen worden gebracht die al tegen het besluit tot opleggen van de last onder dwangsom naar voren gebracht hadden kunnen worden. Het betoog van [appellant] dat de last onder dwangsom ten onrechte een (hoog) bedrag ineens voorschrijft in plaats van een dwangsom per overtreding, kan dus geen doel treffen. Dat betoog had hij tegen de last zelf naar voren moeten brengen.

15.2.  Daarnaast moet bij een besluit over invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van die invordering veel gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van de oplegging van een last onder dwangsom. Ook de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115) gaat hiervan uit. Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dat verbeurde dwangsommen dus worden ingevorderd. Alleen in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.

15.3.  De Afdeling oordeelt dat [appellant] niet heeft aangetoond dat er in deze situatie sprake is van bijzondere omstandigheden waarom geheel of gedeeltelijk van invordering afgezien moest worden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 18 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:802, onder 4.2) is het enkele feit dat gedeeltelijk aan de last is voldaan in beginsel onvoldoende voor het oordeel dat het college geheel dan wel gedeeltelijk van invordering dient af te zien. In wat [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen reden voor een ander oordeel. Zoals hiervoor is overwogen is de Afdeling van oordeel dat er na het verstrijken van de begunstigingstermijn nog altijd sprake was van overtredingen van zowel artikel 1b als artikel 12 van de Woningwet. Deze overtredingen maken een belangrijk onderdeel uit van de last. Om deze redenen heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er voor het college geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om geheel of gedeeltelijk van invordering af te zien.

Het betoog slaagt niet.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:846

Print deze pagina

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *