7.8
Het College begrijpt de op de zitting aangevoerde hogerberoepsgrond van het pluimveebedrijf over het functioneel daderschap zo, dat het pluimveebedrijf zich op het standpunt stelt dat hij ten onrechte door de minister is aangemerkt als overtreder. Volgens het pluimveebedrijf is niet hij, maar de vangploeg de overtreder van de onder 1.3 genoemde bepalingen, omdat de vangploeg ook door de minister zou zijn beboet. De minister heeft betwist dat de vangploeg is beboet. Deze hogerberoepsgrond slaagt niet. Het antwoord op de vraag of de vangploeg al dan niet is beboet, heeft geen gevolgen voor de beboeting van het pluimveebedrijf. Op grond van artikel 8, eerste lid, gelet op bijlage I, hoofdstuk III, § 1.8, aanhef en onder d, van de Transportverordening moet het pluimveebedrijf als houder van de kuikens ervoor zorgen dat de kuikens worden vervoerd volgens de technische voorschriften van de Transportverordening, waarbij het verboden is om de kuikens zodanig te behandelen dat het hun onnodige pijn of onnodig lijden berokkent. Zoals het College eerder heeft overwogen, is het vangen van de kuikens een met het vervoer samenhangende activiteit waarop de Transportverordening van toepassing is (zie onder meer de uitspraak van het College van 4 mei 2021, ECLI:NL:CBB:2021:470). Het pluimveebedrijf moet dus als houder van de kuikens ervoor zorgen dat de kuikens bij het vangen, althans bij het laden van de kuikens in de containers, geen onnodige pijn hebben of onnodig lijden. Het pluimveebedrijf heeft de vangploeg ingehuurd en is daardoor verantwoordelijk voor het handelen door de vangploeg. De minister heeft het pluimveebedrijf gelet op artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) terecht als overtreder aangemerkt.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:CBB:2024:226
Leave a Reply