Beoordeling door het College
4.1Niet in geschil is dat, zoals de rechtbank ook heeft vooropgesteld, dat op
4 december 2020 door twee verschillende chauffeurs in dienst bij de onderneming twee vrachten zijn geladen op de laadlocatie, vervoerd naar en gelost op de loslocatie. Tussen partijen is enkel in geschil waar deze twee vrachten uit bestonden: volgens de onderneming was sprake van twee vrachten percolaatwater: volgens de minister was sprake van twee vrachten dierlijke meststoffen.
4 december 2020 door twee verschillende chauffeurs in dienst bij de onderneming twee vrachten zijn geladen op de laadlocatie, vervoerd naar en gelost op de loslocatie. Tussen partijen is enkel in geschil waar deze twee vrachten uit bestonden: volgens de onderneming was sprake van twee vrachten percolaatwater: volgens de minister was sprake van twee vrachten dierlijke meststoffen.
4.2De rechtbank heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat op de minister de bewijslast rust om aan te tonen dat sprake is van een overtreding. In wat de onderneming heeft aangevoerd ziet het College geen aanknopingspunt voor de conclusie dat de rechtbank die bewijslast in strijd met artikel 6 van het EVRM bij haar heeft gelegd. Zoals de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van het College van 26 april 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:190, overweging 6.2) terecht heeft overwogen mag de minister in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen een ondertekend rapport van de toezichthouder en de daarin vermelde bevindingen. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van de betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Het ligt dan op de weg van degene bij wie de controle is verricht om aannemelijk te maken dat de bevindingen niettemin onjuist zijn.
4.3In wat de onderneming heeft aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat moet worden getwijfeld aan juistheid van het NVWA-rapport. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat de inspecteurs van de NVWA visuele waarnemingen hebben gedaan en dat zij hetgeen zij hebben gezien hebben getoetst aan hun kennis over zowel de laadlocatie als de loslocatie. Het College volgt de onderneming dan ook niet in haar standpunt dat het NVWA-rapport bol staat van de insinuaties. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat het enkele feit dat de inspecteurs geen monsters hebben genomen uit de slang van beide tankauto’s meteen nadat was gelost op de loslocatie, niet maakt dat alleen al daarom aan de bevindingen van het rapport kan worden getwijfeld. Daarbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat er op 4 december 2020 geen aanleiding was voor de inspecteurs om te onderzoeken of de twee bewuste vrachten bestonden uit percolaatwater.
4.4Met de rechtbank is het College van oordeel dat de minister onder verwijzing naar het NVWA-rapport toereikend heeft onderbouwd dat de twee vrachten op 4 december 2020 betrekking hadden op dierlijke meststoffen en de minister aldus aan zijn bewijslast heeft voldaan. Het door de onderneming gepresenteerde alternatieve scenario dat die vrachten bestonden uit percolaatwater heeft de onderneming niet aannemelijk gemaakt. De onderneming heeft de overwegingen van de rechtbank waarin de rechtbank duidelijk maakt waarom geen waarde kan worden gehecht aan de stelling dat sprake is van een kleinere opslag voor percolaatwater op de laadlocatie, waarom er geen noodzaak was om percolaatwater af te voeren en dat de onderneming het bestaan van een ondergrondse opslag voor percolaatwater op de loslocatie niet aannemelijk heeft gemaakt niet gemotiveerd betwist. Zij betoogt slechts dat het niet op haar weg ligt om een en ander aan te tonen. Dit betoog slaagt niet, nu, zoals hiervoor al overwogen, de minister onder verwijzing naar het NVWA-rapport toereikend heeft onderbouwd dat de twee vrachten op 4 december 2020 betrekking hadden op dierlijke meststoffen en de minister aldus aan zijn bewijslast heeft voldaan, het vervolgens aan de onderneming is aannemelijk te maken dat de bevindingen in dat rapport onjuist zijn. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de onderneming daarin niet is geslaagd.
4.5
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld de minister heeft aangetoond dat de twee bewuste vrachten op 4 december 2020 bestonden uit dierlijke meststoffen en dat de onderneming de Msw heeft overtreden.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:CBB:2024:288
Leave a Reply