ABRvS 30 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4384 – Gedane toezegging dat woning gesplitst mocht worden hoeft niet te worden nagekomen vanwege belangen derden, maar wel schadevergoeding voor overtreder.

Print deze pagina

13.     [appellant] betoogt dat het college zijn belang bij nakoming van het gewekte vertrouwen zwaarder had moeten laten wegen, omdat er geen concrete bedreigde belangen van enige betekenis kunnen worden aangewezen die zwaarder wegen. [appellant] wijst er op dat er slechts één woning bijkomt en dat dit niet leidt tot aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. Hij betwist daarnaast dat de bevolkingsafname en leegstand in Kerkrade toenemen en wijst hierbij op de beleidsregel “Woningsplitsing gemeente Kerkrade” (hierna: de beleidsregel) waarmee woningsplitsing wordt toegestaan, op verschillende woningbouwprojecten en op het feit dat hij als verhuurder geregeld benaderd wordt door woningzoekenden. [appellant] heeft verder nog gewezen op het tijdsverloop van ruim een jaar tussen de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen en het opleggen van de last onder dwangsom. Ook betwist hij de stelling van het college dat in vergelijkbare gevallen handhavend wordt opgetreden. Hij voert ten slotte aan dat het college hem schadevergoeding moet toekennen wegens derving van huurinkomsten.

13.1.  Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. De Afdeling verwijst in dit verband ook naar wat zij heeft overwogen in 8.2 van deze uitspraak.

13.2.  Het college heeft toegelicht dat het vasthoudt aan het bestemmingsplan, omdat de belangen van derden anders in het geding komen. Volgens het college is de regel in het bestemmingsplan die woningsplitsing verbiedt bewust opgesteld met het doel om het belang dat derden hebben bij een goede leefomgeving, te beschermen. Het splitsen van een woning in meerdere wooneenheden leidt volgens het college tot een grotere ruimtelijke uitstraling op de omgeving en zorgt in zijn algemeenheid vanuit leefbaarheids- en veiligheidsoverwegingen voor meer negatieve gevolgen. Het college heeft aan dit belang daarom een zwaarwegend gewicht toegekend. Daarbij is betrokken dat het in dit geval gaat om een kleine tussenwoning die feitelijk ook niet geschikt is voor woningsplitsing. Hierbij heeft het college gewezen op de ouderdom van de woning en de bouwkundige situatie ter plaatse.

Gelet op deze toelichting is de Afdeling van oordeel dat het college een zwaarder gewicht mocht toekennen aan de handhaving van het bestemmingsplan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het verbieden van woningsplitsing, vanwege de bescherming van de belangen van derden, in lijn is met bestendig gemeentelijk beleid inzake woningsplitsing waar het college op heeft gewezen.

De Afdeling oordeelt verder dat het college in zijn belangenafweging gewicht mocht toekennen aan het algemeen belang bij een goede woningmarkt die zowel kwalitatief als kwantitatief in balans is. Door het college is onder verwijzing naar verschillende beleidsstukken en aan de hand van concrete cijfers over de woningvoorraad en leegstand in Kerkrade deugdelijk toegelicht dat ten tijde van de besluitvorming voor de gemeente een opgave bestond om de woningvoorraad drastisch terug te dringen. Daarom wil het college geen uitzondering maken voor slechts één woning. De enkele stelling van [appellant] dat hij regelmatig wordt benaderd door woningzoekenden, biedt geen aanleiding om aan de juistheid van deze opgave of de door het college genoemde cijfers te twijfelen. Uit de beleidsregel en de verschillende woningbouwprojecten waar [appellant] op heeft gewezen, volgt ook niet dat deze opgave niet bestond. Het college heeft deugdelijk toegelicht dat de beleidsregel alleen van toepassing is op bijzondere gevallen waarbij onder strenge voorwaarden woningsplitsing wordt toegestaan. Ook ten aanzien van de woningbouwprojecten waar [appellant] op heeft gewezen heeft het college deugdelijk toegelicht dat deze niet vergelijkbaar zijn met de woningsplitsing van [appellant], omdat die projecten voorzien in nieuwbouw waarmee wordt ingespeeld op de kwalitatieve woningvoorraad in Kerkrade en de vraag naar dit type woningen.

De Afdeling is van oordeel dat het college alle betrokken belangen deugdelijk heeft afgewogen en dat het zich na afweging hiervan op het standpunt mocht stellen dat aan het belang van [appellant] minder gewicht toekomt. Daarbij heeft het college in aanmerking mogen nemen dat [appellant] enkel een financieel belang heeft en dat hij een schadevergoeding krijgt van € 5.000,00 voor de verbouwkosten en voor het terugbrengen van de woning in de oorspronkelijke staat. [appellant] heeft de hoogte van dit bedrag niet bestreden.

Ook het tijdsverloop van ruim een jaar tussen de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen en het opleggen van de last onder dwangsom is niet zodanig lang dat dit moet leiden tot een ander oordeel. [appellant] heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat er gelijke gevallen bestaan waarin het college het belang van nakoming van het gewekte vertrouwen wel zwaarder heeft laten wegen, zodat ook dit niet tot een ander oordeel leidt.

Het college mocht verder afzien van het toekennen van schadevergoeding voor het mislopen van huurinkomsten. [appellant] heeft alleen aanspraak op vergoeding van de dispositieschade die hij heeft geleden doordat hij op grond van het gewekte vertrouwen heeft gehandeld. In dit geval heeft hij naar aanleiding van het gewekte vertrouwen verbouwingskosten gemaakt die hij zonder de toezegging niet zou hebben gemaakt. Misgelopen inkomsten kunnen niet worden aangemerkt als dispositieschade. De gestelde misgelopen inkomsten zou hij zonder het gewekte vertrouwen immers ook niet hebben gehad omdat op grond van het bestemmingsplan woningsplitsing niet is toegestaan. Hij had de woning daarom in de situatie waarin geen toezegging zou zijn gedaan, ook niet kunnen verhuren als twee wooneenheden. De Afdeling merkt nog op dat de last er niet aan in de weg stond om het pand als één wooneenheid te verhuren.

De conclusie is dan ook dat het college de last onder dwangsom om de woning in de oorspronkelijke staat terug te brengen in stand mocht laten.

Het betoog slaagt niet.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@146504/202103246-1-r4/

Print deze pagina

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *