Rb. Amsterdam 15 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6355 – BO kiest niet voor de minst bezwarende wijze van uitvoering van bestuursdwang en mag daarom de kosten niet verhalen

Print deze pagina

Duiding beroepsgronden

15.1.De rechtbank begrijpt de beroepsgronden van eiser over de uitoefening van de bestuursdwang aldus, dat volgens eiser niet de minst bezwarende wijze van uitvoering is gekozen. Het wegvoeren van het kunstwerk in zijn geheel had over water gekund. Dan was de uitvoering van de last niet alleen veel minder duur geweest, maar was [naam kunstwerk] ook (beter) behouden gebleven en niet, zoals nu het geval is, verloren gegaan. Eiser heeft ter onderbouwing hiervan gewezen op de brief van [naam 5] van [naam bedrijf 1] Waterwerken. De rechtbank begrijpt eisers beroepsgronden voorts aldus dat er volgens eiser bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de gemaakte kosten niet bij hem kunnen worden neergelegd. Het ging hier immers om een kunstwerk in wording waar eiser vele jaren aan had gewerkt en de voorzieningenrechter van de Afdeling had er in de belangenafweging nog op gewezen dat een andere locatie binnen of buiten de gemeente Amsterdam op voorhand niet onmogelijk was. Om deze beroepsgronden te kunnen bespreken, zet de rechtbank in de volgende overwegingen eerst het juridisch kader voor kostenverhaal bestuursdwang uiteen.

Juridisch kader kostenverhaal toepassing bestuursdwang

15.2.Op grond van 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten voor toepassing van bestuursdwang op de overtreder verhaald, tenzij de kosten niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen. Het is aan de overtreder om aannemelijk te maken dat er bijzondere omstandigheden zijn die nopen tot de conclusie dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoren te komen.1 De Afdeling heeft over kostenverhaal in diverse uitspraken het volgende overwogen:

“4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 10 mei 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1245) gaan bestuursdwang en kostenverhaal als regel samen. Voor het maken van een uitzondering kan aanleiding bestaan indien de aangeschrevene van de ontstane situatie geen verwijt valt te maken en bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen. Verder kunnen andere bijzondere omstandigheden het bestuursorgaan nopen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van kostenverhaal.”

15.3.Uit de uitspraak van het College van Beroep voor Bedrijfsleven (Cbb) van 9 oktober 20172 volgt dat de kosten niet (geheel) op de overtreder worden verhaald als het bestuursorgaan niet heeft gekozen voor de minst bezwarende wijze om uitvoering te geven aan de last. De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 5.1 van deze uitspraak:

“Het College overweegt dat bij het toepassen van bestuursdwang als uitgangspunt geldt dat het bestuursorgaan gehouden is te kiezen voor de minst bezwarende wijze om aan de overtreding een einde te (doen) maken (..)”

15.4.In zijn conclusie van 4 april 2018 schrijft Advocaat-Generaal Wattel dat er bijzondere omstandigheden zijn die kunnen nopen tot afzien of matigen van kostenverhaal na toepassing van bestuursdwang. In een tussenconclusie vervat in punt 7.2.10 noemt AG Wattel als bijzondere omstandigheden de volgende:

“De grote lijn lijkt te zijn dat van kostenverhaal moet worden afgezien (i) bij ontbreken van of geringe verwijtbaarheid als tegelijk het algemene belang sterk betrokken is bij ingrijpen, (ii) voor zover onredelijk hoge of duidelijk onnodige kosten zijn gemaakt, (iii) in gevallen waarin de overtreder ten onrechte geen of onvoldoende kans heeft gehad – met name als gevolg van onnodige spoedhandhaving – om zelf de overtreding te beëindigen en (iv) als bij de bestuursdwang fundamentele rechten van de overtreder zijn geschonden.”

Is bestuursdwang op de minst bezwarende wijze uitgevoerd?

Zijn er bijzondere omstandigheden?

15.5.Eiser diende [naam kunstwerk] van de locatie te verwijderen na de ongegrondverklaring van het beroep tegen de last onder bestuursdwang en de afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter van de Afdeling. Eiser heeft dat niet gedaan en het college heeft er toen voor gekozen om zelf de last onder bestuursdwang uit te voeren. Het zou chic zijn geweest als het college het hoger beroep van eiser over de bestuursdwang zou hebben afgewacht alvorens over te gaan tot uitvoering – de Afdeling zou immers theoretisch gezien tot een ander oordeel dan de rechtbank kunnen komen over de bestuursdwang – maar na afwijzing van eisers verzoek om voorlopige voorziening bij de Afdeling was het college daartoe juridisch niet gehouden. In beginsel mocht het college dus overgaan tot het zelf uitvoeren van bestuursdwang.

15.6.

Gelet op het vereiste dat bij de uitvoering van bestuursdwang de minst bezwarende weg moet worden gekozen en gelet op de door AG Wattel genoemde bijzondere omstandigheden die kunnen nopen tot afzien van kostenverhaal bij bestuursdwang, met name dat geen onredelijke of onnodige kosten moeten worden gemaakt en dat fundamentele rechten van overtreders als eigendomsrecht niet mogen worden geschonden, had het college naar het oordeel van de rechtbank het voorstel van de Ombudsman om pas op de plaats te maken en in overleg met de gemeentelijke Ombudsman en eiser naar mogelijke alternatieve locaties voor [naam kunstwerk] te kijken niet zonder meer mogen afwijzen. De gemeentelijke Ombudsman kwam met deze voorstellen nadat de voorzieningenrechter van de Afdeling in de uitspraak van 6 februari 2020 had overwogen dat “ter zitting bij de Afdeling was gebleken dat verplaatsing van de vaartuigen van [naam eiser] naar een ander gebied binnen of buiten de gemeente op voorhand niet onmogelijk is.”

Het voorstel van de gemeentelijke Ombudsman borduurde logisch voort op deze overweging van de voorzieningenrechter van de Afdeling. Het college heeft er echter voor gekozen om geen pas op de plaats te maken en over te gaan tot uitvoering, daags na het voorstel van de gemeentelijke Ombudsman. In het licht van de in de rechtspraak voor de uitvoering van bestuursdwang ontwikkelde criteria vindt de rechtbank deze keuze onzorgvuldig. Door het voorstel van de gemeentelijke Ombudsman op te volgen, hadden de nu gemaakte kosten van bestuursdwang wellicht voorkomen kunnen worden. In gezamenlijk overleg had gekeken kunnen worden naar mogelijke alternatieve locaties en naar de wijze waarop (delen van) [naam kunstwerk] verplaatst zou(den) kunnen worden. Het besluit is als gevolg hiervan genomen in strijd met het in artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht neergelegde beginsel van een zorgvuldige voorbereiding.

15.7.1Ook de wijze waarop de bestuursdwang is uitgevoerd acht de rechtbank in strijd met het vereiste dat bij de uitvoering de minst bezwarende weg moet worden gekozen. Daarvoor is het volgende redengevend. De rechtbank volgt het college op zich nog wel in haar standpunt dat het kunstwerk in zijn geheel over het water vervoeren niet verantwoord was, gelet op wat met name het bedrijf [naam bedrijf 2] checker aan het college over dit transport over water heeft geadviseerd. Volgens [naam bedrijf 2] checker is het “verplaatsen over water in de constellatie zoals het was opgesteld en in de conditie na de brand wat ons betreft een onverantwoorde keuze.” [naam bedrijf 2] checker motiveert dit als volgt:

15.7.2Eisers verwijzing naar een brief van [naam bedrijf 1] Waterwerken waarin [naam 5] schrijft in staat te zijn het kunstwerk naar Rotterdam te vervoeren, kan het voorgaande niet anders maken. Deze mededeling van [naam bedrijf 1] levert naar het oordeel van de rechtbank geen concreet aanknopingspunt op voor twijfel aan de bevindingen en conclusie van [naam bedrijf 2] checker nu de mededeling verder niet concreet specificeert hoe het transport plaats zal vinden. Eiser heeft daarnaast desgevraagd op de zitting verklaard dat onderhandelingen met de gemeente Rotterdam over verplaatsing van [naam kunstwerk] naar Rotterdam op enig moment zijn gestopt en niet hebben geresulteerd in een concrete locatie waar het kunstwerk naartoe vervoerd zou kunnen worden. De rechtbank is gelet hierop, anders dan eiser, van oordeel dat het college aldus mocht kiezen voor een wijze van uitvoering van bestuursdwang waarbij [naam kunstwerk] niet in zijn geheel over water zou worden vervoerd.

15.8.Dan resteert nog wel de vraag of – binnen de gekozen wijze van uitvoering van de bestuursdwang, concreet: niet in zijn geheel over water – op de minst bezwarende wijze te werk is gegaan. Daarbij moet de rechtbank volgens de jurisprudentie ook kijken naar de vraag of fundamentele rechten van eiser zijn geschonden of dat bij de uitvoering op andere wijze verwijtbaar is gehandeld.3 Het komt dan aan op de vraag of bij het demonteren en weghalen van [naam kunstwerk] van de locatie is geprobeerd om [naam kunstwerk] , dat een kunstwerk in al tamelijk vergevorderde staat van wording was, zoveel mogelijk intact te laten of in ieder geval is getracht om zoveel mogelijk delen van [naam kunstwerk] te behouden, ook met het oog op bescherming van het eigendomsrecht en de mogelijkheid tot wederopbouw van het kunstwerk op een mogelijke andere locatie.

15.9.Op basis van de stukken, waaronder de op youtube geplaatste film ‘De Verbijstering’, en het verhandelde op de zitting, komt de rechtbank tot het oordeel dat onvoldoende is geprobeerd om [naam kunstwerk] , of in ieder geval delen van [naam kunstwerk] , intact te laten. Het demonteren en wegvoeren heeft plaatsgevonden met grote zware machines en zonder overleg met eiser. Verweerder heeft weliswaar een zeker gedeelte van [naam kunstwerk] ondergebracht op een opslaglocatie in Haarlem en de kosten van opslag voor haar rekening genomen, wat zorgvuldig en te waarderen is. De rechtbank stelt echter ook vast dat grote delen van [naam kunstwerk] bij het demonteren stuk en verloren zijn gegaan. Ook delen van eisers atelier, onder andere zich daar bevindende schilderijen, zijn bij de uitoefening van de bestuursdwang stuk gegaan.

15.10.Alle bovengenoemde omstandigheden in ogenschouw nemend is naar het oordeel van de rechtbank door het college niet voor de minst bezwarende weg van uitvoering van de bestuursdwang gekozen en zijn er ook bijzondere omstandigheden aanwezig die maken dat de kosten van de uitoefening van bestuursdwang niet bij eiser kunnen worden ingevorderd. De rechtbank komt tot dit oordeel met betrekking tot het totale bedrag aan kosten, nu en niet de minst bezwarend weg is gekozen en sprake is van bijzondere omstandigheden. Als gevolg hiervan berust het besluit tot de vaststelling en invordering van de kosten niet op een zorgvuldige voorbereiding, is dit besluit niet deugdelijk gemotiveerd en is het besluit in strijd met de algemene bepaling over kostenverhaal bestuursdwang. Het bestreden besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:2, 5:25 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met deze bepalingen. Nu de zaak al lang sleept, zal de rechtbank zelf in de zaak voorziend het primaire besluit van 22 juli 2019 herroepen om een einde te maken aan het geschil.

Conclusie

16. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2, 5:25 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat deze uitspraak in plaats komt van het bestreden besluit.
17.Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. Het college moet afzien van kostenverhaal op eiser. Net zoals het college eerder aan eiser heeft voorgesteld, zal het college de kosten van de uitvoering van bestuursdwang voor haar rekening moeten nemen.

 

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RBAMS:2024:6355

Print deze pagina

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *