7.2. De Afdeling ziet ook in de andere door [appellant] aangevoerde omstandigheden dat hij, mede gezien zijn leeftijd en medische achtergrond, feitelijk of nauwelijks andere vergelijkbare en betaalbare woonruimte kan vinden, geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college de belangen van [appellant] onvoldoende in de besluitvorming heeft betrokken. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant] op 18 april 2016 met een vooraankondiging op de hoogte is gesteld dat permanente bewoning van het recreatieverblijf in strijd is met het bestemmingsplan en dat het college voornemens is om daartegen handhavend op te treden. Het college is bij besluit van 6 november 2018 overgegaan tot handhavend optreden en heeft daarbij een begunstigingstermijn van een jaar gesteld om de overtreding te beëindigen. Gelet hierop was [appellant] niet alleen gedurende langere tijd bekend met de overtreding, maar had hij ook meer dan drie jaar de tijd om de overtreding te beëindigen en alternatieve woonruimte te vinden. Het niet kunnen vinden van betaalbare alternatieve woonruimte is daarom een omstandigheid die in dit geval voor risico van [appellant] moet blijven. Dat [appellant] geen overlast op het recreatiepark veroorzaakt, maakt ook niet dat het college zijn belang om het recreatieverblijf als hoofdverblijf te kunnen blijven gebruiken, zwaarder had moeten laten wegen dan het algemeen belang bij een adequate handhaving van de regels van het bestemmingsplan en het tegengaan van onrechtmatige bewoning binnen de gemeente.
7.3. De rechtbank heeft dus terecht overwogen dat handhavend optreden in dit geval niet onevenredig is en dat niet is gebleken dat het college de belangen van [appellant] niet of onvoldoende in de besluitvorming heeft betrokken.
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@127554/202001750-1-r2
Leave a Reply