De last is te verstrekkend
7.[appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom te ver strekt. De last heeft namelijk ook betrekking op de op het perceel aanwezige brug en de steiger, terwijl [appellant] voor de brug tijdens de bezwaarfase een omgevingsvergunning heeft verkregen en de steiger tijdens de bezwaarfase heeft verwijderd. Het college heeft in het besluit op bezwaar ten onrechte de bouw en instandhouding van de brug en steiger meegenomen, terwijl deze overtredingen al waren beëindigd. Het college had bij de heroverweging in bezwaar moeten besluiten de op de brug en de steiger betrekking hebbende last te herroepen.
7.1. De rechtbank heeft overwogen dat in het advies van de commissie bezwaarschriften expliciet is opgenomen dat de brug is vergund en dat de steiger/vlonder is verwijderd. Daarom heeft de commissie zich in haar advies beperkt tot een beoordeling van de bezwaren met betrekking tot het recreatieverblijf en de schuilhut/berging. Het college heeft het advies van de commissie grotendeels overgenomen. Volgens de rechtbank is daarmee voldoende duidelijk vast komen te staan dat [appellant] heeft voldaan aan de last met betrekking tot de brug en de steiger en dat de last enkel nog ziet op het recreatieverblijf en de berging. Dat blijkt volgens de rechtbank ook uit het besluit tot invordering, omdat het college daarin enkel de verbeurde dwangsommen ten aanzien van het recreatieverblijf en de berging heeft ingevorderd.
7.2. Anders dan de rechtbank, is de Afdeling van oordeel dat uit het besluit op bezwaar niet kan worden afgeleid dat de last onder dwangsom alleen nog ziet op het op het perceel aanwezige recreatieverblijf en de berging. Het college heeft in het besluit op bezwaar de last onder dwangsom namelijk niet gewijzigd of herroepen, maar heeft besloten de last onder dwangsom in stand te laten onder aanvulling van de motivering. Daardoor ziet de last, naast het recreatieverblijf en de berging, ook nog steeds op de brug en de steiger.
De rechtbank heeft daardoor ten onrechte geen oordeel gegeven over de vraag of de omstandigheden dat [appellant] de steiger heeft verwijderd en een omgevingsvergunning heeft verkregen voor de brug met zich meebrengen dat het college in het besluit op bezwaar had moeten besluiten de last in zoverre te herroepen. Hierover overweegt de Afdeling als volgt.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college in wat [appellant] heeft aangevoerd over de steiger terecht geen aanleiding gezien de last op dit punt te herroepen. Het enkele feit dat [appellant] gevolg heeft gegeven aan de last en de steiger heeft verwijderd voordat het besluit op bezwaar is genomen, laat onverlet dat ten tijde van het opleggen van de last de steiger zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning aanwezig was. De Afdeling wijst er verder op dat de last naast het verwijderen van de steiger ook ziet op het verwijderd houden van de steiger.
Voor de op het perceel aanwezige brug is echter op 18 maart 2019 een omgevingsvergunning verleend. Het college had hier ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar rekening mee moeten houden, te meer nu deze omgevingsvergunning op dat moment onherroepelijk was. Door de verleende omgevingsvergunning is de overtreding immers gelegaliseerd. Dit betekent dat het college vanaf 18 maart 2019 niet langer bevoegd was om handhavend op te treden tegen de brug. Het college heeft bij het besluit op bezwaar ten onrechte de opgelegde last onder dwangsom, voor zover deze ziet op de brug, in stand gelaten. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3804, overweging 9.2.
Het betoog slaagt.
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@127567/202005886-1-r3
Leave a Reply