CBb 2 november 2021 ECLI:NL:CBB:2021:967 – conclusie evenredigheidstoets Widdershoven en Wattel niet relevant voor bestuurlijke boete: daar toets rechter al of boete”passend en geboden” is, art. 3:4 Awb voegt daar niets aan toe.

Print deze pagina

8.1. De rechter toetst zonder terughoudendheid of de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en aldus een evenredige sanctie vormt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 19 maart 2013, ECLI:NL:CBB:2013:CA0275, r.o. 5.1). Daarbij moet zo nodig rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Ook de draagkracht van de overtreder kan een in aanmerking te nemen omstandigheid zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 30 januari 2014, ECLI:NL:CBB:2014:25, r.o. 3.11). Het College gebruikt daarbij als criterium of de bestuurlijke boete “passend en geboden is”. Een afzonderlijke evenredigheidstoetsing op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb voegt daaraan niets toe. Daarom gaat het College voorbij aan de verwijzing van appellant naar de door de advocaten-generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven en mr. P.J. Wattel op 7 juli 2021 gepresenteerde conclusie over de evenredigheidstoets (ECLI:NL:RVS:2021:1468).

8.2 Het is aan appellant om aannemelijk te maken dat zijn draagkracht beperkt is met gegevens, waarmee daadwerkelijk inzicht wordt gegeven in zijn financiële positie. Appellant heeft geen gegevens overgelegd over zijn actuele financiële situatie. Het College ziet daarom geen reden om aan te nemen dat zijn draagkracht is afgenomen in vergelijking tot de draagkracht zoals AFM deze heeft aangenomen.

8.3. In de door appellant genoemde omstandigheden dat hij twee benadeelde klanten van DWV voor de door hun geleden verliezen heeft gecompenseerd, dat hij een andere gedupeerde een schadeloosstelling heeft betaald en dat de overtreding dateert van vóór
25 mei 2016 ziet het College geen aanleiding om de boete te matigen. Wel brengen de ernst van de overtreding, de draagkracht zoals AFM deze heeft aangenomen, de rol van appellant, de hoogte van de aan andere daders opgelegde boetes en de omstandigheid dat, zoals AFM erkent, de rol van appellant in vergelijking tot [naam 3] aan wie een boete is opgelegd van € 40.000,- (in handelen en in tijd) beperkt was, het College tot het oordeel dat een boete van € 30.000,- hier passend en geboden is.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CBB:2021:967

Print deze pagina

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *