3.3. Het College stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de big op het moment dat hij in het slachthuis werd gecontroleerd door de toezichthoudend dierenarts, ongeschikt was voor transport. Evenmin betwist appellante de waarnemingen van de toezichthoudend dierenarts die zijn neergelegd in het rapport van bevindingen. Appellante betwist echter wel de conclusies die verweerder in navolging van de toezichthoudend dierenarts heeft verbonden aan deze waarnemingen, namelijk dat de big ook al bij de aanvang van het transport bij het verzamelcentrum van appellante hiervoor ongeschikt was. In het rapport zijn de bedoelde waarnemingen en de daaruit getrokken conclusies als volgt weergegeven:
“Gezien de symptomen:
– verdikte en warme schouder links;
– schreeuwen en verhoogde ademfrequentie bij in beweging komen en
aanraking, wat duidt op pijn;
– het niet zelfstandig kunnen lopen op 4 benen
concludeer ik, vanuit mijn deskundigheid als dierenarts, dat dit varken een
ontsteking in de schouder heeft, pijnlijk is en leidt tot niet zelfstandig kunnen
lopen, die alle geruime tijd voor het voorgenomen transport aanwezig waren. De
big had derhalve niet op transport gesteld mogen worden.”
3.4. Appellante heeft, onder meer op de zitting bij het College, tegenover de conclusies van verweerder gesteld dat de big voorafgaand aan het transport op acht verschillende momenten is goedgekeurd voor transport, dat zij geen (financieel) belang heeft bij het vervoeren van een niet transportwaardige big, dat de ontsteking bij de big kan zijn ontstaan in de 13,5 uur vanaf het moment dat de big bij de exportverzamelplaats is geladen tot het moment van controle bij de slachterij, een periode waarin de big in slechte omstandigheden heeft gelegen. Ter ondersteuning van dit laatste heeft zij gewezen op de verklaring van [naam 5] . De toezichthoudend dierenarts heeft hier ter zitting van het College op gereageerd. Hij erkent dat de omstandigheden in de slachterij de gezondheid van de big niet hebben bevorderd, maar bevestigt zijn eerdere conclusies uit het rapport van bevindingen. Hij kan zich niet vinden in de verklaring van [naam 5] . Daarbij heeft hij ook aangegeven dat hij op basis van zijn ruime ervaring als dierenarts heeft beoordeeld dat sprake was van een steriele ontsteking die minimaal 15 uur voorafgaand aan de controle is ontstaan.
3.5. De voorgaande omstandigheden leiden ertoe dat het College, anders dan de rechtbank, grond ziet voor twijfel aan de juistheid van de conclusies die verweerder heeft verbonden aan de waarnemingen bij de inspectie, namelijk dat de big al bij de aanvang van het transport bij het verzamelcentrum van appellante ongeschikt was voor het vervoer naar het slachthuis. In dit verband acht het College naast de verklaring van [naam 5] , in het bijzonder de toelichting van de toezichthoudend dierenarts op de zitting van belang. Ervan uitgaande dat de volgens hem aanwezige ontsteking minimaal 15 uur voorafgaand aan de controle zou zijn ontstaan, ligt het ontstaan van deze ontsteking dicht tegen de aanvang van transport aan. Daarmee is niet zeker dat de ontsteking op het moment van transport dusdanig van aard en dusdanig zichtbaar was dat de big niet meer getransporteerd mocht worden. Omdat het hier gaat om een boete, dient de twijfel ten aanzien van het vaststellen van een overtreding in het voordeel van de betrokkene uit te vallen. De overtreding is dan ook ten onrechte vastgesteld, zodat verweerder niet bevoegd was een boete op te leggen. De overige beroepsgronden van appellante behoeven dan ook niet meer door het College te worden besproken.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CBB:2021:1078
Leave a Reply