9.7. Vervolgens komt de Afdeling toe aan de vraag of, los van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, artikel 1.3, tweede lid, van de Wko kan worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. Deze vraag raakt aan de taak en positie van de rechter ten opzichte van die van de formele wetgever. In dat verband is allereerst van belang dat uit artikel 11 van de Wet algemene bepalingen volgt dat de rechter niet mag treden in de belangenafweging die de wetgever bij de totstandkoming van de wet in formele zin heeft verricht. Ook is van belang welke betekenis toekomt aan het zogenoemde toetsingsverbod uit artikel 120 van de Grondwet. In artikel 120 van de Grondwet is bepaald dat de rechter niet treedt in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen.
In het Harmonisatiewetarrest van 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het toetsingsverbod ook inhoudt dat de rechter een wet in formele zin niet mag toetsen aan het Statuut voor het Koninkrijk en ook niet aan algemene rechtsbeginselen.
9.8. In de rechtspraak is de reikwijdte van het toetsingsverbod sinds het Harmonisatiewetarrest niet gewijzigd of beperkt. Dit blijkt onder meer uit de arresten van de Hoge Raad van 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3679 (Bosentan) en 18 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:729 (Binnenvaartschip), de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2622, en de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 29 maart 2022, ECLI:NL:CBB:2022:134.
9.9. De (grond)wetgever buigt zich op dit moment over de vraag of het toetsingsverbod in zijn huidige vorm gehandhaafd moet blijven (zie Kamerstukken II, 2021/22, 35 925-VII, nr. 169). Tot welk resultaat dit zal leiden, zal de toekomst uitwijzen. De Afdeling acht het niet aangewezen de gedachtevorming door de (grond)wetgever te doorkruisen door het toetsingsverbod nu anders uit te leggen dan voorheen. Dit betekent dat er bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling onvoldoende aanleiding is om het toetsingsverbod anders uit te leggen dan tot nu toe in de jurisprudentie is gedaan.
9.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het toetsingsverbod er bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling aan in de weg staat dat een (bepaling uit een) wet in formele zin wordt getoetst aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht. Aangezien de Wko een wet in formele zin is, kan artikel 1.3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wko daarom niet worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel.
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@135970/202006816-1-a2
Leave a Reply