6.1. Niet in geschil is dat het parkeervak in de Dintelstraat in Amsterdam, ter hoogte van de woning met nr. 56, was voorzien van het verkeersbord, maar dat hiervoor geen besluit is genomen en dat onduidelijk is wie het bord daar heeft geplaatst. Op de zitting van de Afdeling heeft het college toegelicht dat met een toekenningsbesluit onder meer een belanghebbendenvergunning voor een autodateplaats wordt verleend.
6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in een uitspraak van 7 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3617), is de feitelijke situatie ter plekke bepalend voor het antwoord op de vraag of een parkeerverbod geldt en of handhavend kan worden opgetreden. Dat een toekenningsbesluit voor een belanghebbendenvergunning ontbreekt, doet daar niet aan af. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, moet een verkeersdeelnemer een verkeersbord dat als zodanig herkenbaar is, in het belang van de rechtszekerheid en verkeersveiligheid opvolgen, ook al zou dat verkeersbord niet geplaatst zijn met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke voorschriften. In de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2008, waar de rechtbank naar heeft verwezen, is hetzelfde uitgangspunt toegepast, zij het op een andere situatie. Met de rechtbank is de Afdeling verder van oordeel dat [appellant] het verkeersbord had kunnen zien en zich van de betekenis ervan had moeten vergewissen. De rechtbank heeft daarom met juistheid geoordeeld dat het college bevoegd was om bestuursdwang toe te passen. Het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 november 2018 doet daar niet aan af. De Hoge Raad heeft dat arrest namelijk bij arrest van 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1055 vernietigd.
6.3. Het betoog dat het college niet bevoegd was om het voertuig van [appellant] weg te slepen en in bewaring te stellen slaagt niet.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:1510
Leave a Reply